ECLI:NL:CRVB:2024:1387

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
21/259 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een Wajong-uitkering toe te kennen aan appellante. Appellante, geboren in 1998, had eerder een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze was afgewezen omdat het Uwv oordeelde dat zij over arbeidsvermogen beschikte. Appellante was van mening dat zij duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte en dat zij als jonggehandicapte moest worden aangemerkt. De rechtbank Amsterdam had eerder de beslissing van het Uwv in stand gelaten, waarop appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 23 mei 2024 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en heeft het Uwv zich laten vertegenwoordigen. De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de overgelegde stukken en de argumenten van beide partijen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante op haar achttiende verjaardag arbeidsvermogen had. De Raad oordeelde dat de in hoger beroep overgelegde verklaringen en rapporten niet tot een ander oordeel leidden. De Raad bevestigde dat er geen twijfel was aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante, en dat het verzoek om inschakeling van een onafhankelijke deskundige moest worden afgewezen.

De uitspraak van de Raad houdt in dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft, en dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

21/259 WAJONG
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 december 2020, 19/5238 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellante heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 mei 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Griek en vergezeld door haar vriend en moeder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1998, heeft met een door het Uwv op 22 april 2016
ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat zij sociaal-emotionele problemen heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van
1 september 2016 heeft het Uwv aan appellante een Indicatie banenafspraak toegekend.
1.2.
Appellante heeft met een door het Uwv op 14 februari 2019 ontvangen formulier opnieuw een aanvraag ingediend om Wajong-uitkering. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht.
1.3.
Bij besluit van 11 april 2019 heeft het Uwv de aanvraag van appellante afgewezen, omdat appellante over arbeidsvermogen beschikt. Bij besluit van 9 september 2019
(bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 11 april 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Volgens de rechtbank is de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig geweest.
2.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidskundige bezwaar en beroep
hebben naar het oordeel van de rechtbank duidelijk gemotiveerd dat appellante op de
datum in geding arbeidsvermogen heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderkend dat bij appellante sprake is van diverse en uiteenlopende problematiek, maar dat is geen reden om geen arbeidsvermogen aan te nemen. De verzekeringsarts heeft in 2016 geoordeeld dat er bij appellante door de combinatie van psychische problematiek lichte energetische beperkingen bestaan, omdat de stoornissen leiden tot een snellere uitputting en een verhoogde recuperatiebehoefte. Hij heeft haar voor 32 uur per week belastbaar geacht. Ook heeft hij appellante minimaal vier uur per dag belastbaar geacht en kan zij (eventueel met begeleiding) een uur achtereen werken, omdat er situaties te bedenken zijn waarin dit wel lukt en de aandacht, geheugen en stemming niet dusdanig en continu zijn beperkt dat dit in geen geval mogelijk is. De primaire verzekeringsarts heeft dit oordeel onderschreven en over de hartafwijking geschreven dat deze niet ernstig lijkt te zijn (alleen oppassen met overmatige inspanning) en dat medische informatie hierover ontbreekt en de aandoening dateert van na de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat de beschrijving van de beperkingen en mogelijkheden adequaat is en heeft dan ook het oordeel van de verzekeringsartsen onderschreven. Voor wat betreft het cardiale effect heeft hij op basis van de stukken vastgesteld dat het een klein septumdefect betreft zonder ernstige gevolgen en verder heeft hij geschreven dat er wel sprake is van een ontwikkelingsstoornis maar geen sprake is van zwakbegaafdheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd heeft vastgesteld dat appellante een uur aaneengesloten activiteiten kan verrichten en vier uur per dag belastbaar is. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens eveneens gemotiveerd vastgesteld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Zij heeft daartoe naar het rapport van de arbeidsdeskundige uit 2016 verwezen waarin wordt geconcludeerd dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt, omdat zij eenvoudige instructies kan begrijpen, onthouden en onder begeleiding kan uitvoeren. Ook kan zij zich aan afspraken houden, eveneens met aandacht en onder begeleiding. In aanvulling daarop heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geschreven dat appellante als vrijwilliger op een kinderboerderij heeft gewerkt, waaruit blijkt dat zij in staat is gezag te accepteren en dat wat zij heeft geleerd niet opnieuw hoeft te worden aangeleerd. Verder blijkt uit de informatie van Kruidvat dat appellante keurig op tijd kwam en altijd beleefd was tegen de klanten en collega's. Gelet op de analyse arbeidsvermogen kunnen de werkplekken bij Jumbo, Zeeman en Kruidvat niet als passende werkplekken worden beschouwd. Uit de analyse arbeidsvermogen komt verder onder meer naar voren dat appellante door een combinatie van belemmeringen te maken heeft met een verminderd begrips- en leervermogen. Zij heeft moeite met zelfstandig ondernemen van een eenvoudige of meervoudige taak. Zij heeft meer tijd en begeleiding nodig bij het aanleren van een taak. Uiteindelijk zal het aanleren van een eenvoudige taak wel lukken en kan zij deze ook zelfstandig uitvoeren. Ook het aanbrengen van structuur, het bepalen wat eerst moet worden gedaan en wat even kan wachten is voor appellante niet altijd makkelijk. Zij is daarom aangewezen op zeer eenvoudige, enkelvoudige en vooral praktische taken. Deze dienen een routinematig karakter te hebben zodat zij niet geconfronteerd wordt met nieuwe taken die zij opnieuw moet aanleren. Een taak tegelijk aanbieden anders verliest zij het overzicht. Ze moet in haar eigen tempo kunnen werken en heeft moeite met het realiseren van handelingstempo. Zij dient met iemand samen te werken die haar zo nodig kan ondersteunen bij de uitvoering van de werkzaamheden en het oplossen van problemen, prioriteren en structuur aanbrengen. Ook heeft zij moeite met het omgaan met stress en andere mentale eisen, het omgaan met nieuwe dingen, het overzien van de gevolgen van het eigen handelen en het begrijpen van gesproken, geschreven of non-verbale boodschappen. Met inachtneming van de combinatie van belemmeringen wordt appellante door de arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep) wel in staat geacht een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren, namelijk de voorbeeldtaak: Eten opscheppen en Handmatig Bestukken. Appellante heeft geen nieuwe en/of recente medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onjuist zou zijn. Nu sprake is van arbeidsvermogen bij appellante, behoeft niet meer te worden beoordeeld of de situatie duurzaam is.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen de uitspraak primair aangevoerd dat sprake is van duurzaam geen benutbare mogelijkheden vanwege een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Subsidiair stelt appellante dat zij niet in staat is om zich structureel aan afspraken te houden en instructies uit te voeren, wat tot de conclusie moet leiden dat er geen sprake is van basale werknemersvaardigheden. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een verslag van een
intelligentie-onderzoek uit april 2022, een verklaring van haar vriend en een medisch advies van verzekeringsarts, medisch adviseur J.F. Ankersmit van 20 oktober 2023 overgelegd
.Appellante heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige om vast te stellen of zij al dan niet arbeidsvermogen heeft.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante per haar achttiende verjaardag arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden dat appellante geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is
.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden van appellante uitvoering besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen onder 2.1 worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
De in hoger beroep overgelegde verklaring waarin de problematiek van appellante is beschreven en het verslag van het intelligentie-onderzoek, leiden niet tot een andersluidend oordeel. Dat geldt ook voor het in hoger beroep overgelegde rapport van 20 oktober 2023 van medisch adviseur Ankersmit. De medisch adviseur stelt in zijn rapport dat hij de primaire Wajong-rapporten van de arts en arbeidsdeskundige uit 2016 goed navolgbaar vindt. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport uit 2016 geoordeeld dat appellante vooralsnog beschikt over arbeidsvermogen omdat zij aan de voorwaarden zoals vermeld in 4.3 voldoet. De medisch adviseur overweegt aan het einde van zijn rapport echter dat, gezien de gedragsproblematiek en de eerder aangegeven intensieve begeleidingsbehoefte, geconcludeerd kan worden dat in de praktijk is gebleken dat appellante onvoldoende over arbeidsvermogen beschikt. De medisch adviseur schrijft daarover: “Ze lijkt onvoldoende basale werknemersvaardigheden te hebben en mogelijk is zij door haar begeleidingsbehoefte, vooral op sociaal emotioneel vlak, wellicht ook niet 1 uur in staat zelfstandig te functioneren zonder aanzienlijk ingrijpen. Zij lijkt dit ook niet onder beschutte omstandigheden te hebben, voor zover nu beoordeelbaar is.” Uit het rapport van de medisch adviseur kan worden afgeleid dat deze zich verenigt met de conclusie van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige uit 2016 dat op dat moment – de datum die hier in geding is – sprake was van arbeidsvermogen. Het standpunt van de medisch adviseur dat nadien (mogelijk) is gebleken dat appellante onvoldoende over arbeidsvermogen beschikt kan daaraan niet afdoen. Daar komt bij dat de medisch adviseur aan zijn conclusie geen medische onderbouwing heeft gegeven. Het voorgaande maakt dat er geen twijfel is aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante. Het verzoek om inschakeling van een onafhankelijke deskundige dient dan ook te worden afgewezen.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op haar achttiende verjaardag beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, kan daarom onbeantwoord blijven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.