ECLI:NL:CRVB:2024:1386

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
23/3336 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering op basis van onvoldoende arbeidsongeschiktheid na medische beoordeling

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De aanvraag werd afgewezen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bleek te zijn, ondanks een toename van beperkingen per 1 juli 2021. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 juli 2022 niet onjuist waren vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de geduide functies passend zijn voor appellante en dat er geen aanleiding is om de geschiktheid van deze functies in twijfel te trekken. De Raad heeft ook benadrukt dat de subjectieve klachten van appellante, die na de datum in geding zijn opgetreden, niet meegewogen kunnen worden in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2021. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering om appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3336 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
9 november 2023, 23/2032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 juli 2024
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft het Uwv een vraagstelling verstuurd.
Het Uwv heeft hierop gereageerd en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 mei 2024. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als assistent woonmakelaar voor gemiddeld 28 uur per week. Op 23 oktober 2018 heeft zij zich ziekgemeld met schouderklachten. Bij besluit van 2 september 2020 heeft het Uwv de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen. Met de uitspraak van de Raad van 16 november 2023 (22/3763 WIA) is dit besluit in rechte komen vast te staan.
1.2.
Appellante heeft het Uwv gemeld dat haar gezondheidssituatie is verslechterd per 1 juli 2021 en heeft opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd. Na onderzoeken door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft het Uwv bij besluit van 27 juli 2022 de aanvraag van appellante om een WIA-uitkering afgewezen. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat de beperkingen van appellante uit dezelfde oorzaak weliswaar per 1 juli 2021 zijn toegenomen binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 20 oktober 2020, maar de mate van arbeidsongeschiktheid blijft minder dan 35%.
1.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen dit besluit hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv is op basis hiervan bij besluit van 15 februari 2023 (bestreden besluit) bij de afwijzing van de WIA-aanvraag gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om het onderzoek onzorgvuldig te achten. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig onderbouwd en gemotiveerd dat er op basis van de onderzoeken en de aanwezige medische gegevens geen reden is meer beperkingen op te nemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank in wat appellante heeft aangevoerd geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
Het standpunt van appellante
3.1
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen niet zorgvuldig zijn opgesteld, omdat niet goed naar haar klachten is gekeken. Zij heeft aangevoerd dat haar medische beperkingen onvoldoende tot uitdrukking zijn gekomen in de FML van 6 juli 2022. Volgens appellante is haar gezondheidssituatie erg verslechterd en heeft zij veel pijn. Het is voor appellante onbegrijpelijk dat de klachten die na 1 juli 2021 zijn opgetreden niet zijn meegenomen in de beoordeling.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om geen WIA-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten. Dat doet de Raad aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
Zorgvuldigheid
4.2.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Hiertoe wordt onder meer overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 17 januari 2023 een uitgebreide opsomming heeft gegeven van alle bekende medische informatie die is meegewogen in de beoordeling, waaronder de informatie van de huisarts en de behandelaren van de GGZ. Van het ontbreken van medische informatie is niet gebleken. Ook is appellante door de primaire verzekeringsarts fysiek op het spreekuur gezien en heeft er in bezwaar een fysieke hoorzitting plaatsgevonden. De grond van appellante dat de rapporten niet zijn gebaseerd op feitelijke informatie over haar klachten, slaagt dus niet.
Medische beoordeling
4.2.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zowel op de datum in geding 1 juli 2021 als ten tijde van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 20 oktober 2020 sprake was van klachten op het psychisch vlak. De gronden van appellante geven geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beperkingen zoals neergelegd in de FML van 6 juli 2022 onjuist zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen objectieve medische bevindingen zijn verkregen waarmee specifieke aanvullende arbeidsbeperkingen per datum in geding worden onderbouwd. Terecht heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 24 mei 2024 vastgesteld dat in de brief van GGZ InGeest van 14 december 2022 veel anamnestische gegevens zijn weergegeven, dat wil zeggen de door appellante aan de behandelaar genoemde (subjectieve) klachten. Ook wordt er een hypothese geformuleerd waarbij naar voren komt dat sprake is van acceptatie- en verwerkingsproblematiek en onderhoudende/onderliggende factoren in de persoon. Gelet hierop wordt benadrukt dat bij het vaststellen van de belastbaarheid in het kader van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving bepalend is, maar wel wat objectief medisch is vast te stellen. Daarbij komt dat het in onderhavige zaak gaat om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 juli 2021. De door haar gestelde klachten van na deze datum kunnen daarom niet worden meegewogen in onderhavige beoordeling. In verband met na genoemde datum toegenomen arbeidsongeschiktheid is inmiddels aan appellante een WGA-uitkering toegekend
4.2.3.
Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft te twijfelen aan de conclusies van verzekeringsarts bezwaar en beroep, zodat hij daarom in zijn conclusies wordt gevolgd.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante. Appellante heeft in hoger beroep geen arbeidskundige gronden ingediend.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellante per 1 juli 2021 een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S.P.A. Elzer