ECLI:NL:CRVB:2024:1385
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 53,34%. Appellant, die voorheen als eerste monteur buitendienst werkte, heeft zich op 15 juni 2020 ziekgemeld met lichamelijke klachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv onderzoek gedaan, waarbij beperkingen zijn vastgesteld en een Functionele Mogelijkhedenlijst is opgesteld. Het Uwv heeft appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar dit besluit werd door appellant bestreden. De rechtbank Rotterdam heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 29 mei 2024 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht, terwijl het Uwv niet aanwezig was. Appellant betoogde dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Hij voerde aan dat de functies die hem zijn aangeboden niet passend zijn en dat hij niet in staat is om de alledaagse handelingen zelfstandig uit te voeren. Het Uwv daarentegen verdedigde de beslissing en stelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
De Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische belastbaarheid van appellant zoals vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad bevestigde dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellant, met een arbeidsongeschiktheid van 53,34%, terecht was en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.