ECLI:NL:CRVB:2024:1384
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 13 juni 2018 ziekmeldde. Appellant werkte als verpakkingsmedewerker en schoonmaker, maar na een afwijzing van zijn WIA-aanvraag in 2020, heeft hij zijn werk hervat. Op 13 januari 2022 meldde hij zich opnieuw ziek, waarna het Uwv hem geen recht op een ZW-uitkering verleende, omdat hij arbeidsgeschikt werd geacht voor zijn werk als verpakkingsmedewerker. Na bezwaar werd appellant per 13 januari 2022 alsnog in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 35,87%. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht geen reden zag om te twijfelen aan de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De door appellant ingebrachte medische informatie van zijn psycholoog leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en de toekenning van de WIA-uitkering blijft in stand.