ECLI:NL:CRVB:2024:1380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
23/2490 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing export Wajong-uitkering en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van de export van de Wajong-uitkering van appellant. Appellant, geboren in 1991, ontvangt sinds 2009 een Wajong-uitkering en heeft verzocht om deze uitkering te mogen behouden bij verhuizing naar Bosnië. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft dit verzoek afgewezen, waarbij appellant aanvoerde dat het Uwv ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 13 juni 2024, waar appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. S. Cakal, en het Uwv door drs. I.M. Veringmeier.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht het verzoek van appellant om export van zijn Wajong-uitkering heeft afgewezen. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat er geen noodzaak is voor appellant om naar Bosnië te verhuizen, aangezien de redenen voor de verhuizing voornamelijk op de keuze van de ouders zijn gebaseerd en niet op objectieve medische noodzaak. De Raad concludeerde dat de hardheidsclausule niet van toepassing is, omdat de omstandigheden van appellant niet voldoen aan de criteria voor toepassing van deze clausule. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die eerder het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

De uitspraak benadrukt dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties kan worden toegepast en dat de redenen voor verhuizing objectief en dwingend moeten zijn. De Raad heeft vastgesteld dat de medische situatie van de vader van appellant, die behandeling nodig heeft, niet voldoende is om de verhuizing naar Bosnië te rechtvaardigen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, wat betekent dat het besluit van het Uwv in stand blijft en appellant geen recht heeft op export van zijn Wajong-uitkering.

Uitspraak

23/2490 WAJONG
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juli 2023, 22/2609 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor export van zijn uitkering op grond van de grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Volgens appellant heeft het Uwv ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht het verzoek van appellant om export van zijn Wajong-uitkering heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Cakal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een nader verweerschrift ingediend en ter zitting een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingebracht.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 13 juni 2024. Namens appellant is mr. Cakal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. I.M. Veringmeier
.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1991, ontvangt vanaf [geboortedatum] 2009 een
Wajong-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Op 5 februari 2020 heeft appellant het Uwv verzocht om zijn Wajong-uitkering te mogen behouden bij verhuizing naar Bosnië. Bij besluit van 16 juli 2020 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 mei 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
In een tussenuitspraak van 19 april 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 8 februari 2023 niet is ingegaan op de brief van 23 december 2022 en de e-mail van 10 januari 2023 van GZ-psycholoog R. Delic. In deze brief is geconcludeerd dat een verwijzing naar een andere SGGZ voor de vader van appellant uitgesloten is en dat het gezien de behandelingen die de vader van appellant zonder het gewenste resultaat heeft doorlopen noodzakelijk is dat hij intensieve gespecialiseerde behandeling krijgt in de eigen (Bosnische) taal en dat dit niet mogelijk is in Nederland, maar wel in Bosnië. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen door afdoende te motiveren of behandeling in Nederland al dan niet mogelijk is voor de vader van appellant.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 16 mei 2023, in reactie op de tussenuitspraak, inzichtelijk heeft gemotiveerd dat geen aanleiding wordt gezien om het advies van psycholoog Delic aan de vader van appellant, om zich te laten behandelen in Bosnië, als onjuist te beoordelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij toegelicht dat behandelingen voor chronische PTSS-klachten en depressie (wegens oorlogstraumata) een eindig karakter zullen hebben en dat, hoewel de behandelduur afhankelijk is van de ernst van de klachten, binnen één tot twee jaar verwacht mag worden dat een op de PTSS-klachten gerichte behandeling een zodanig effect zal hebben dat de klachten tot op een zodanig niveau verminderen dat de vader van appellant op psychisch vlak weer adequaat kan functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat verwacht mag worden dat de vader van appellant daarna naar Nederland kan terugkeren en dat er daarmee geen noodzaak is om zich permanent in het buitenland te vestigen en dat de keuze om zich blijvend elders te vestigen vanwege redenen zoals taal, omgeving en sociale contacten geen medische reden is om een beroep op de hardheidsclausule te honoreren. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat voor de moeder en broer van appellant, die kennelijk ook een deel van de begeleiding van appellant op zich nemen, geldt dat er voor hen ook geen medische noodzaak is om zich tijdelijk of permanent in het buitenland te vestigen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van het Uwv. Daarmee is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het Uwv ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de door psycholoog Delic aan de vader van appellant geadviseerde behandeling in Bosnië een eindig karakter heeft en dat binnen één à twee jaar verwacht mag worden dat de vader weer kan functioneren. Deze motivering heeft geen duidelijke grondslag of medische onderbouwing en komt niet overeen met wat Delic stelt. Ook blijkt uit de Beleidsregels niet dat een behandeling in het buitenland een oneindig karakter dient te hebben. Daarbij heeft appellant verwezen naar een brief van Delic van 6 mei 2024 waarin staat dat de behandeling mogelijk langer dan twee jaar duurt en dat de aanwezigheid van de moeder daarbij wenselijk is. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij zorgafhankelijk is van zijn ouders, gezien de wijze van verzorging door zijn ouders vanaf zijn geboorte en omdat sprake is van een separatie-angststoornis. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de brief van de huisarts van 5 juni 2024.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het Uwv om appellant niet in aanmerking te brengen voor export van zijn Wajong-uitkering in stand heeft gelaten, aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
In artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod op grond van het tiende lid van dit artikel
(de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.3.
In artikel 2 van het Besluit Beleidsregels is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.4.
In de toelichting bij de Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. In de toelichting op de Beleidsregels is verder bepaald dat de redenen waarom de verzorgende persoon buiten Nederland is gaan wonen objectief en dwingend van aard moeten zijn, en dus niet in overwegende mate gebaseerd op een eigen keuze.
4.5.
De Raad acht de invulling die het Uwv in de Beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven niet onjuist of onredelijk. [1]
4.6.
De situatie van appellant moet worden getoetst aan artikel 2, onder c, van het Besluit Beleidsregels. Indien een jonggehandicapte volledig zorgafhankelijk is van derden die naar het buitenland verhuizen, geldt daarbij de aanvullende voorwaarde dat sprake moet zijn van een noodzaak voor die derden om buiten Nederland te gaan wonen. De enkele omstandigheid dat appellant voor zijn zorg van zijn ouders afhankelijk zou zijn, maakt daarom niet dat er sprake is van een zwaarwegende reden.
4.7.
Van belang in dit verband is dat het exportverbod van de Wajong-uitkeringen blijkens de wetsgeschiedenis het uitgangspunt is. De hardheidsclausule kan slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden, die door het Uwv enerzijds expliciet zijn genoemd in de Beleidsregels en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarden dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn.
4.8.
Van een noodzaak om naar Bosnië te verhuizen is niet gebleken. De redenen daarvoor zijn niet onbegrijpelijk, maar kunnen niet wegnemen dat de verhuizing in overwegende mate op de eigen keuze van de ouders is gebaseerd zonder dat van een objectieve en dwingende noodzaak daartoe van hen is gebleken. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat medisch gezien geen noodzaak voor een permanente vestiging in het buitenland door de familie wordt gezien. Uit de brief van psycholoog Delic van 6 mei 2024 volgt dat het een langdurig traject betreft, maar in deze brief worden geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat het niet een eindige behandeling betreft. Er is geen behandelplan of andere informatie waaruit een tijdspad van de behandeling volgt. Het Uwv onderkent de noodzaak van behandeling van de vader in Bosnië. In het door het Uwv ter zitting overgelegde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juni 2024 is inzichtelijk uiteengezet dat aannemelijk is dat een adequate behandeling een geruime tijd in beslag zal nemen en dat stellingen dat een adequate PTSS-handeling (veel) meer dan twee jaren zal gaan duren speculatie is, mede omdat aangenomen mag worden dat de vader van appellant zich in zijn thuisland veel prettiger zal voelen en een taalbarrière die in Nederland een effectieve behandeling in de weg staat niet aanwezig zal zijn. Objectieve medische feiten dat voor de klachten van de vader van appellant een zeer langdurige behandelingsperiode noodzakelijk is gebleken zijn (nog) niet ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat een internationaal wetenschappelijk adequate PTSS behandeling vrijwel altijd binnen een redelijke termijn effectief moet kunnen zijn. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat de vader destijds in Nederland wel met enig succes is behandeld voor depressieve klachten zoals blijkt uit de brief van Ipsy datum 16 december 2016. De keuze zich elders blijvend te vestigen wegens de overige redenen is geen medische reden om het beroep op de hardheidclausule te honoreren.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt, voor zover aangevochten, bevestigd. Dit betekent dat het besluit dat appellant niet in aanmerking komt voor export van zijn Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) E.X.R. Yi

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van 18 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5101.