ECLI:NL:CRVB:2024:1375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
21/3206 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, had in hoger beroep aanvullende medische en arbeidskundige onderbouwing gepresenteerd. De Raad oordeelde dat de eerdere beslissing van het Uwv, die was gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), niet voldoende was onderbouwd. De Raad benoemde een onafhankelijke deskundige, die concludeerde dat appellante lijdt aan een paniekstoornis, wat haar functioneren beïnvloedt. De verzekeringsarts heeft de FML aangepast op basis van dit rapport, maar de Raad oordeelde dat appellante nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op nieuwe informatie in hoger beroep.

Uitspraak

21/3206 WIA
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2021, 19/3154 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Selçuk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Selçuk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
Na de zitting is het onderzoek heropend. De Raad heeft dr. J.J.D. Tilanus, psychiater, benoemd als onafhankelijke deskundige voor het instellen van een onderzoek. Op 4 november 2022 heeft deze deskundige een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als medewerkster glastuinbouw voor 37,55 uur per week. Op 29 mei 2017 is appellante voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van psychische klachten. Op dat moment ontving appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidwet. Bij besluit van 2 augustus 2017 is aan appellante een uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Op 6 februari 2019, heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 16 mei 2019 heeft het Uwv geweigerd om appellante met ingang van 27 mei 2019 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 31 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 september 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 oktober 2019, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 mei 2019 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit, onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb, ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft, omdat de hoorplicht is geschonden. Nu appellante haar beroep ter zitting mondeling heeft kunnen toelichten en dit niet tot een andere uitkomst leidt, is aannemelijk dat zij hierdoor niet is benadeeld en het gebrek kan naar het oordeel van de rechtbank worden gepasseerd. Uit de beroepsgronden heeft de rechtbank verder niet kunnen afleiden dat met de door appellante in beroep genoemde klachten onvoldoende rekening is gehouden bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 april 2019. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is volgens de rechtbank door het Uwv terecht bepaald op minder dan 35%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar de gronden in bezwaar en beroep, aangevoerd dat het Uwv haar fysieke en psychische klachten en de daaruit voortkomende beperkingen, heeft onderschat. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de beperkingen, gesteund door het expertiserapport van Icara, op juiste wijze heeft vertaald in de FML. Appellante heeft verder aangevoerd dat ten onrechte is geoordeeld dat de brief van haar huisarts niet ziet op de datum in geding. Gelet op haar beperkingen is appellante niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. Ter onderbouwing van haar betoog heeft appellante nadere (medische) stukken overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
3.3.
Vastgesteld wordt dat er verschil bestaat tussen de diagnose die de psychiater van appellante, J.H. Bent, heeft gesteld en die waar de verzekeringsartsen van het Uwv van uitgaan op basis van de psychiatrische expertise door Psyon. Gelet op de stukken en in wat door appellante is aangevoerd, heeft de Raad aanleiding gezien om een psychiater als deskundige te benoemen.
3.4.
De deskundige heeft in het rapport van 4 november 2022 geconcludeerd dat het als meest aannemelijk wordt ingeschat dat er bij appellante ook ten tijde van de periode in geding sprake was van een paniekstoornis. Deze diagnose werd in de loop der jaren ook het meest consistent gesteld/vermoed. In het kader daarvan acht de deskundige nog enkele lichte tot matige (in de range: niet, licht, matig, ernstig, volledig), vooral wisselend voorkomende beperkingen in het functioneren van appellante aanwezig. Wanneer zich bij appellante een paniekaanval voordoet, is er waarschijnlijk korte tijd sprake van een verminderd concentratievermogen en dan is zij ook in emotioneel opzicht veel minder belastbaar. In een werksituatie is appellante aangewezen op een omgeving waarin zij gemakkelijk steun kan zoeken, niet voortdurend alleen is en kan terugvallen op een laagdrempelige en coachende leidinggevende. In de periode rondom een paniekaanval is appellante beperkt op het controleren en uiten van de eigen gevoelens en het onder woorden brengen hiervan. Vanwege de verminderde emotionele belasting zal zij, vooral in de periode rondom een paniekaanval, ook minder goed in staat zijn om met alledaagse conflicten en/of met agressieve onredelijke personen om te gaan. Het is overigens denkbaar dat herhaalde confrontatie met conflicten, agressieve of onredelijke mensen bij appellante ook juist kan leiden tot een paniekaanval.
3.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij een rapport van 15 januari 2023 de FML aangepast overeenkomstig het advies van de deskundige. Er zijn aanvullend beperkingen gesteld in die zin dat appellante is aangewezen op een voorspelbare werksituatie met vaste bekende werkwijzen, waarin appellante gemakkelijk steun kan zoeken, niet voortdurend alleen is en kan terugvallen op een laagdrempelige en coachende leidinggevende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante ook beperkt geacht op beoordelingspunten 2.7 (controleren en uiten van de eigen gevoelens en het onder woorden brengen ervan) en 2.8 (conflicthantering). Omdat het volgens de deskundige overal om enkele lichte tot matige beperkingen gaat, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij beoordelingspunt 2.8 de score 1 (beperkt) gegeven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 17 januari 2023 vastgesteld dat op grond van de toegevoegde beperkingen de functie van Medior Soldering Operator (SBC-code 111180) niet kan worden gehandhaafd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de overige drie functies nog geschikt geacht en hij heeft op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw berekend en vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 27 mei 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante per die datum een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor.
4.4.
Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft het dossier bestudeerd, appellante gezien en psychisch onderzoek verricht. De deskundige heeft overtuigend gemotiveerd dat voor wat betreft de datum in geding, 27 mei 2019, het als meest aannemelijk wordt ingeschat dat er ook destijds sprake was van een paniekstoornis en dat het functioneren van appellante in de loop der jaren nadien niet wezenlijk is veranderd. In het kader van de bij appellante geconstateerde paniekstoornis is er sprake van enkele lichte tot matige, vooral wisselend voorkomende beperkingen in haar functioneren. De deskundige heeft te kennen gegeven dat het aanbeveling verdient dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heroverweegt of dit niet zou moeten leiden tot een aanpassing van de FML op beoordelingspunten 1.9 (specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid), 2.7 (eigen gevoelens uiten) en 2.8 (omgaan met conflicten). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, zoals volgt uit 3.5, op grond van het rapport van de deskundige op 15 januari 2023 een gewijzigde FML opgesteld waarin alle door de deskundige genoemde beperkingen zijn overgenomen.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat ook meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen op grond van haar lichamelijke klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met zijn rapporten van 17 september 2019, 28 mei 2021 en 21 maart 2022 overtuigend gemotiveerd dat op de datum in geding nog geen sprake was van reumatoïde artritis en dat er geen concrete aanwijzingen bestaan voor zwaardere beperkingen dan die al in de FML zijn aangenomen. In de FML is ruimschoots rekening gehouden met een verminderde kniebelastbaarheid. Ook de pijn in de onderbuik en rugklachten zijn in acht genomen. Appellante heeft geen aanvullende medische gegevens overgelegd over de datum in geding, zodat ook geen reden wordt gezien te twijfelen aan de juistheid van de conclusies over de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen fysieke belastbaarheid.
4.6.
Met zijn rapport van 17 januari 2023 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat appellante met de in 4.4 genoemde aanpassingen in de FML minder dan 35% arbeidsongeschikt blijft. Er bestaat geen aanleiding om aan de juistheid van het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen.
5.1.
Het bestreden besluit is, gelet op de aanpassing van de FML en de nadere motivering door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, pas in hoger beroep voorzien van een toereikende medische en arbeidskundige onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5.2.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.750,- in hoger beroep (twee punten met wegingsfactor één voor het indienen van het hoger beroepschrift en het bijwonen van de zitting) voor verleende rechtsbijstand. Ook dient het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 134,- te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.750,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 134,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.P.A. Elzer