ECLI:NL:CRVB:2024:1371
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en de geschiktheid van geselecteerde functies door het Uwv
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn WIA-uitkering, die per 20 december 2020 is vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 49,47%. Hij is van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep heeft ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. van der Eijk, en het Uwv werd vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede.
De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat er geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms. De Raad volgt de argumenten van appellant niet en concludeert dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen reden is om een deskundige te benoemen, aangezien appellant voldoende ruimte heeft gehad om zijn standpunt te onderbouwen met medische informatie. De Raad benadrukt dat de omstandigheden van appellant, zoals zijn financiële situatie, geen rol spelen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid op 49,47% in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.