ECLI:NL:CRVB:2024:1370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
23/669 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante per 21 december 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Appellante is van mening dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante en het Uwv aanwezig waren. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd, omdat er geen indicatie is voor een urenbeperking en de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het besluit van het Uwv in stand heeft gelaten. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten.

Uitspraak

23/669 WIA
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
13 januari 2023, 22/520 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Stichting maatschappelijke dienstverlening Enschede-Haaksbergen (werkgever)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de uitkering van appellante op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 21 december 2021 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkgever heeft als derde-belanghebbende deelgenomen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 4 oktober 2023. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia. Belanghebbende heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Na de zitting is het onderzoek heropend.
Het Uwv heeft gereageerd op vragen van de Raad onder toezending van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante heeft op 5 maart 2024 gereageerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als wijkcoach voor 24 uur per week. Op
9 oktober 2017 heeft appellante zich voor deze werkzaamheden ziekgemeld. Appellante is daarnaast voor vier uur per week werkzaam als ouderenadviseur. Voor deze laatste werkzaamheden heeft appellante zich niet ziekgemeld. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. Het Uwv heeft appellante met ingang van 7 oktober 2019 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde
WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 38,15%. Bij besluit van 26 juli 2021 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante met ingang van 7 oktober 2021 gewijzigd in een WGA-vervolguitkering, en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45%. Aan dit besluit is geen sociaal medische beoordeling voorafgegaan. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Naar aanleiding van dit bezwaar heeft een voor het Uwv werkzame arts appellante op
29 september 2021 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 oktober 2021. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige de functies beleidsambtenaar ruimtelijke ordening, welzijn
(SBC-code 765010), artsenbezoeker, dierenartsenbezoeker (SBC-code 694020) en administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040) voor appellante geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 17,84%. Het Uwv heeft appellante bij brief van 20 oktober 2021 op de hoogte gesteld van het voornemen het besluit van 26 juli 2021 te wijzigen, inhoudende dat appellante per
21 december 2021 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft zich tegen dit voornemen gekeerd. Naar aanleiding daarvan heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek verricht, inlichtingen ingewonnen bij de behandelend sector en appellante op het spreekuur onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van haar bevindingen aanleiding gezien om de FML aan te passen. De beperkingen van appellante zijn neergelegd in een FML van
28 januari 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies onverminderd passend geacht en berekend dat appellante 17,9% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 9 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 juli 2021 ongegrond verklaard en de
WIA-uitkering van appellant per 21 december 2021 beëindigd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank ligt er aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van
28 januari 2022 de voor appellante vastgestelde lichamelijke en psychische beperkingen in de FML van 28 januari 2022 op een overtuigende wijze gemotiveerd. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante zelf heeft onderzocht en kennis heeft genomen van de in bezwaar verkregen medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in haar rapport uitdrukkelijk ingegaan op de door appellante aangevoerde bezwaren en heeft inzichtelijk toegelicht waarom afgeweken is van de FML van 8 november 2019. Appellante heeft haar standpunt dat zij meer beperkt is niet onderbouwd met medische stukken. Uitgaande van de juistheid van de (gewijzigde) FML van 28 januari 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 3 februari 2022 gemotiveerd toegelicht dat de door de arbeidsdeskundige voor appellante geselecteerde functies beleidsambtenaar ruimtelijke ordening, welzijn (SBC-code 765010), artsenbezoeker, dierenarts bezoeker (SBC-code 694020) en administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (SBC-code 532040) in medisch opzicht passend zijn voor appellante.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen te licht heeft ingeschat en zij de voor haar geselecteerde functies niet kan verrichten. Appellante heeft toegelicht dat haar beperkingen alleen maar zijn toegenomen na de einde wachttijd-beoordeling.
Het standpunt van het Uwv
3.2
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit is in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Naar aanleiding van de door appellante ter zitting van de Raad naar voren gebrachte gronden dat haar belastbaarheid wisselend is, waarbij ontstekingen plots kunnen opkomen, zij goede en minder goede dagen heeft, waarbij vier uur werken op goede dagen net gaat en waardoor zij in arbeid geen continuïteit kan garanderen, in ieder geval niet voor veertig uur per week, heeft de Raad de verzekeringsarts bezwaar en beroep om een reactie gevraagd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 28 januari 2024 uiteengezet dat er geen sprake is van een niet acceptabel verzuimrisico (gelijk aan of meer dan 25%) en dat er geen aanleiding bestaat om een urenbeperking aan te nemen. Appellante is bekend met een medische aandoening die zich kenmerkt door ochtendstijfheid en die verbetert bij beweging. Bij deze aandoening verergeren pijn en stijfheid door rust, terwijl bewegen de klachten juist doet verminderen. Behandeling berust dan ook op leefregels, in combinatie met oefentherapie en medicatie. Appellante gebruikt alleen medicatie als zij veel klachten heeft. Het beeld wijst volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet op een ernstig beloop. De ziekte verloopt in het algemeen met exacerbaties, maar uit het dossier komen er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen gegevens naar voren die hierop duiden. Er lijkt geen sprake van een hoge ziekteactiviteit en de verzekeringsarts bezwaar en beroep vond bij onderzoek geen ernstige afwijkingen of ernstige functionele beperkingen. Wel zijn er gegevens die wijzen op een chronisch pijncomponent. Met betrekking tot de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat er bij de einde wachttijd-beoordeling geen urenbeperking is aangenomen. Hoewel de ziekte langzaam progressief zal zijn, komen volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit het dossier geen belangrijke wijzigingen in klachten/belemmeringen naar voren. Appellante heeft in 2021 verklaard dat de belemmeringen niet heel anders zijn dan ten tijde van de WIA-beoordeling. Met de aanvullende fysieke beperkingen is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep tegemoetgekomen aan de klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ter onderbouwing van het standpunt dat er geen indicatie is voor een urenbeperking verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep L.A. Stegeman-Gras van
28 januari 2022. De Raad heeft in wat appellante in haar mail van 5 maart 2024 in reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 januari 2023 naar voren heeft gebracht geen reden gezien om de inzichtelijk gemotiveerde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Wat appellante in haar mail van
5 maart 2024 naar voren heeft gebracht komt inhoudelijk overeen met wat door haar in haar hoger beroepschrift en ter zitting van de Raad naar voren is gebracht. Hierop is gemotiveerd gereageerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad is niet gebleken dat het Uwv de klachten van appellante op de datum in geding 21 december 2021 onvoldoende heeft meegewogen.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L.B. Vrugt