ECLI:NL:CRVB:2024:1367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
23/2587 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 18 maart 2022, vastgesteld op 38,68% door het Uwv. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid juist is. Appellant heeft eerder gewerkt als steamtracer en heeft zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet. Na een loongerelateerde WGA-uitkering is appellant in aanmerking gekomen voor een WGA-vervolguitkering. Het Uwv heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 38,68%. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

23/2587 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 augustus 2023, 22/5014 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 juli 2024
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of de rechtbank terecht het besluit van het Uwv in stand heeft gelaten waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 18 maart 2022 is vastgesteld op 38,68%. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat de mate van arbeidsongeschiktheid juist is vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 mei 2024. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Libari.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant heeft tot 7 oktober 2018 gewerkt als steamtracer voor gemiddeld 49,33 uur per week. In aansluiting daarop heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Op 16 juli 2019 heeft appellant zich vanuit de WW ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 13 juli 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Appellant krijgt de loongerelateerde uitkering tot en met 17 maart 2022.
1.2.
Bij besluit van 20 januari 2022 heeft het Uwv, zonder voorafgaand medisch en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat appellant met ingang van 18 maart 2022 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het arbeidsongeschiktheidspercentage bedraagt 43,41.
1.3.
Nadien heeft het Uwv alsnog een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Appellant heeft op 5 mei 2022 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juni 2022. De arbeidsdeskundige heeft op basis daarvan vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 38,68% bedraagt. Het Uwv heeft op 21 juni 2022 een voornemen tot wijziging van het besluit van 20 januari 2022 aan appellant bekendgemaakt. In dit voorgenomen besluit is te kennen gegeven dat, in verband met de gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid, per 22 augustus 2021 de verdiencapaciteit van appellant € 2.436,34 per maand bedraagt.
1.4.
Appellant heeft een zienswijze ingediend tegen dit voornemen. Naar aanleiding hiervan heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant op 5 augustus 2022 gesproken tijdens een hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een FML van 9 september 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat één van de eerder geselecteerde functies niet langer passend is voor appellant. Dit heeft geen invloed op de uitkomst van de schatting en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is ongewijzigd vastgesteld op 38,68%. Bij besluit van 7 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat er bij appellant geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden omdat hij niet voldoet aan één van de uitzonderingscriteria van het Schattingsbesluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de benutbare mogelijkheden en de medische beperkingen van appellant in overeenstemming zijn met de informatie van de behandelend psycholoog. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens de hoorzitting waargenomen dat appellant soepel ter been is, dat hij normaal kan lopen, staan en zitten zonder evenwichtsproblemen, zoals ook door de primaire verzekeringsarts is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft enige beperkingen voor rugbelastende arbeid aangenomen als gevolge van appellants aspecifieke rugklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder vastgesteld dat appellant een negatieve kijk op het leven heeft, maar dat er geen sprake is van een ernstig psychiatrisch beeld. In aanvullende rapporten van 13 oktober 2022 en 1 juni 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank op inzichtelijke wijze uiteengezet waarom er geen aanleiding is om aanvullende beperkingen te stellen.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 20 september 2022 op inzichtelijke wijze uiteen heeft gezet dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is terecht vastgesteld op 38,68%.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft zijn standpunt gehandhaafd dat er door het Uwv onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Ter zitting van de Raad heeft appellant een toelichting gegeven op zijn situatie. Hij heeft nog steeds veel klachten, zowel lichamelijk als psychisch. Appellant stelt dat hij meerdere hersenschuddingen heeft gehad en dat het niet goed gaat. Appellant heeft erop gewezen dat hij zwaar werk heeft gedaan in de metaal, hier heeft hij ook een opleiding voor. Nu kan hij vanwege zijn klachten dit zware werk niet langer doen. Hij voelt zich benadeeld door de beoordeling van het Uwv.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep van appellant tegen het bestreden besluit, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid was bepaald op 38,68%, ongegrond heeft verklaard. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 62, eerste lid, in samenhang met artikel 61, zesde lid, van de Wet WIA is de hoogte van de vervolguitkering afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
In de FML van 9 september 2022 zijn beperkingen gesteld zowel ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren als ten aanzien van het houding- en bewegingsapparaat. Appellant is aangewezen op werkzaamheden zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, deadlines en productiepieken en werkzaamheden met gevaarlijke machines of op gevaarlijke hoogtes. Conflicthantering is beperkt en het besturen van gemotoriseerde voertuigen. Ten aanzien van dynamische handelingen zijn er beperkingen voor zwaar duwen en trekken, tillen tijdens het werk, dragen tijdens het werk, lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen en klimmen. Ten aanzien van statische houdingen zijn er beperkingen voor lang staan en staan tijdens het werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in genoemde FML aanvullende beperkingen gesteld ten aanzien van wisselende uitvoeringsomstandigheden, dwingend werktempo en traplopen. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn beperkingen op de datum in geding door het Uwv zijn onderschat.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op 38,68%. Het zware werk dat appellant heeft gedaan, is gelet op de in overweging 4.3 genoemde beperkingen, niet langer passend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S.P.A. Elzer