ECLI:NL:CRVB:2024:1367
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 18 maart 2022, vastgesteld op 38,68% door het Uwv. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor hij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid juist is. Appellant heeft eerder gewerkt als steamtracer en heeft zich ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet. Na een loongerelateerde WGA-uitkering is appellant in aanmerking gekomen voor een WGA-vervolguitkering. Het Uwv heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 38,68%. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.