ECLI:NL:CRVB:2024:1365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
23/1921 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ. Appellante, geboren in 1996, heeft een aanvraag ingediend vanwege haar progressieve spierziekte, congenitale myopathie, type multi-minicore disease. Het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een medisch advies, waarin werd gesteld dat appellante niet voldoet aan de criteria voor Wlz-zorg, omdat er geen behoefte is aan permanent toezicht of 24-uurs zorg. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het medisch advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen objectieve medische gegevens zijn die de noodzaak voor acute medische interventies onderbouwen.

De Raad concludeert dat het CIZ de aanvraag van appellante voor Wlz-zorg terecht heeft afgewezen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 11 juli 2024.

Uitspraak

23/1921 WLZ
Datum uitspraak: 11 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2023, 22/2804 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het CIZ
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de vraag of appellante in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). De Raad is het eens met de rechtbank dat het CIZ de aanvraag van appellante voor Wlz-zorg terecht heeft afgewezen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Vinkvan Oostveen hoger beroep ingesteld.
Het CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Vinkvan Oostveen heeft zich onttrokken als gemachtigde.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 30 mei 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar schoonvader [naam schoonvader] en mr. A. Harmanci, advocaat. Het CIZ heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1996, is bekend met klachten en beperkingen als gevolg van onder meer congenitale myopathie, type multi-minicore disease, een progressieve spierziekte. Appellante heeft in verband daarmee een aanvraag gedaan voor zorg op grond van de Wlz.
1.2.
Bij een besluit van 3 september 2021, na bezwaar gehandhaafd bij een besluit van 22 april 2022 (bestreden besluit), heeft het CIZ deze aanvraag afgewezen onder verwijzing naar een advies van zijn medisch adviseur. Het bestreden besluit berust op het volgende standpunt. Bij appellante is sprake van de grondslagen somatiek en lichamelijke handicap. Vooralsnog is bij appellante geen sprake van een behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Appellante heeft een verminderd overzicht en zij is aangewezen op intensieve zorg, echter niet in die mate dat zij nu al voortdurend zorg nodig heeft. Verwacht wordt dat appellante zich vooralsnog met dagelijkse verzorging, verpleging en begeleiding staande kan houden in een zelfstandige woonomgeving. Appellante kan meermaals per dag geplande zorg ontvangen op grond van de Zorgverzekeringswet en/of de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Voor ongeplande zorg kan appellante gebruikmaken van persoonsalarmering. Dat appellante dit niet kan, is niet geobjectiveerd. Voorgaande betekent dat appellante niet in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft – samengevat – het volgende overwogen. Het medisch advies dat het CIZ aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, is zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De medisch adviseur heeft alle beschikbare gegevens betrokken bij zijn onderzoek, heeft informatie opgevraagd bij de behandelaars van appellante en heeft ook nog overleg gehad met verschillende van haar behandelaars. De rechtbank kan de medisch adviseur volgen dat uit de stukken niet blijkt dat bij appellante sprake is van een behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Objectieve medische gegevens over het door appellante gestelde verslikgevaar en valgevaar ontbreken. Evenmin is geobjectiveerd dat appellante niet in staat is om hulp in te roepen met persoonsalarmering en die hulp af te wachten. Voorgaande betekent dat appellante niet in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het CIZ zijn besluitvorming niet heeft mogen baseren op het advies van zijn medisch adviseur. Dit advies is onzorgvuldig tot stand gekomen. De medisch adviseur heeft onvoldoende gewicht toegekend aan de informatie van haar behandelaars. Bovendien heeft de medisch adviseur (ook) telefonisch contact gehad met haar behandelaars wat niet mag. In het advies is de inhoud van deze telefoongesprekken onjuist weergegeven. Verder heeft appellante aangevoerd dat er geen functieverbetering meer mogelijk is. Zij zal alleen maar verder achteruitgaan. Ook heeft appellante aangevoerd dat er een noodzaak tot acute medische interventies is vanwege verslikgevaar en valgevaar. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat persoonsalarmering geen adequate voorziening is, enerzijds omdat zij deze niet kan bedienen, anderzijds omdat het vervolgens te lang duurt voordat er hulp is.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit van het CIZ om de aanvraag van appellante voor zorg op grond van de Wlz af te wijzen, in stand heeft gelaten. De Raad doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich in de kern beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De medisch adviseur heeft alle voorhanden medische informatie betrokken bij zijn advies. Waar hij heeft afgeweken van de bevindingen van de behandelaars van appellante, heeft hij voldoende gemotiveerd waarom hij dat heeft gedaan. Verder valt niet in te zien waarom de medisch adviseur niet (aanvullend) telefonisch contact heeft mogen opnemen met de behandelaars van appellante. Voor zover appellante en haar behandelaars vinden dat in het advies de inhoud van deze telefoongesprekken onjuist is weergegeven, heeft appellante voldoende gelegenheid gehad om dat kenbaar te maken. Appellante heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt door nadere medische stukken van haar behandelaars te overleggen. Ook deze stukken heeft de medisch adviseur bij zijn advies betrokken. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch advies onzorgvuldig tot stand is gekomen.
4.4.
Appellante heeft haar standpunt dat er een noodzaak is tot acute medische interventies vanwege verslikgevaar en valgevaar ook in hoger beroep niet onderbouwd met objectieve medische gegevens. Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven dat die onderbouwing er ook niet is. Nu de noodzaak tot acute medische interventies niet is onderbouwd, ontvalt ook de grond aan de stelling van appellante dat persoonsalarmering geen adequate voorziening is omdat het te lang duurt tot er hulp is. Er is immers niet gebleken dat appellante, als zij hulp nodig heeft, die hulp niet kan afwachten. Dat appellante geen gebruik kan maken van persoonsalarmering is ook in hoger beroep niet onderbouwd met objectieve medische gegevens.
4.5.
Appellante heeft er in hoger beroep op gewezen dat er geen functieverbetering mogelijk is en dat zij alleen maar verder achteruit zal gaan. In het verlengde daarvan heeft zij zich afgevraagd wanneer zij dan wel in aanmerking komt voor zorg op grond van de Wlz. Het CIZ heeft onderkend dat de medische aandoening van appellante een progressief karakter heeft en de verwachting uitgesproken dat appellante op termijn wel zal voldoen aan de toegangsvoorwaarden voor zorg op grond van de Wlz en dus voor Wlz-zorg in aanmerking zal komen. Het CIZ is echter op goede gronden tot de conclusie gekomen dat dit ten tijde van de beoordelingsperiode in deze zaak nog niet het geval was.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Het bestreden besluit blijft in stand. Dit betekent dat het CIZ de aanvraag van appellante voor Wlzzorg terecht heeft afgewezen.
5. Gezien de uitkomst van het hoger beroep krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.H. Sanders, in tegenwoordigheid van C.K. Teunissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2024.
(getekend) K.H. Sanders
(getekend) C.K. Teunissen