ECLI:NL:CRVB:2024:1348

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
23/567 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van WIA-uitkering naar WGA-vervolguitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering per 9 december 2020 om te zetten in een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 mei 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.L. Wittensleger, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. I.L.M. Dunselman. De Raad heeft vastgesteld dat appellante eerder een loongerelateerde WGA-uitkering had ontvangen, maar dat na afloop van deze periode haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 45 tot 55%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft haar bezwaar gegrond verklaard zonder de hoogte van de WGA-vervolguitkering te wijzigen.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de conclusies van de door haar benoemde deskundige, prof. dr. J.B.L. Hoekstra, heeft gevolgd. Deze deskundige concludeerde dat de door appellante gestelde klachten niet objectief konden worden vastgesteld en dat de FML adequaat was. De Raad heeft in zijn beoordeling de medische en arbeidskundige aspecten van de zaak besproken en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante. De Raad heeft de beroepsgronden van appellante verworpen en het hoger beroep ongegrond verklaard, waardoor de omzetting van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten.

Uitspraak

23/567 WIA
Datum uitspraak: 4 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2023, 21/3121 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellante per 9 december 2020 heeft omgezet in een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 mei 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als boekhoudkundig medewerker voor gemiddeld 40 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 10 december 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 53,23%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 9 december 2020 een WGAvervolguitkering toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft alsnog een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft op 5 februari 2021 gerapporteerd en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen van appellante zijn neergelegd. De arbeidsdeskundige heeft op basis van deze FML geconcludeerd dat appellante niet geschikt is voor haar laatste werk, functies geselecteerd die zij nog zou kunnen vervullen met inachtneming van de voor haar geldende medische beperkingen en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 50,24%. Appellante heeft naar aanleiding van de rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige haar bezwaargronden aangevuld.
1.3.
Bij besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard, in die zin dat de restverdiencapaciteit is gewijzigd naar 50,25%. De hoogte van de WGA-vervolguitkering wijzigt hierdoor niet. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 20 april 2021, alsmede een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 april 2021 ten grondslag gelegd.
Uitspraak van de rechtbank
2.1
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig tot stand gekomen. Alle beschikbare medische gegevens zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling.
2.2.
De rechtbank heeft prof. dr. J.B.L. Hoekstra, internist, als deskundige benoemd. Deze deskundige heeft op 29 juli 2022 gerapporteerd en geconcludeerd dat de door appellante gestelde concentratieproblemen, duizeligheid, slaperigheid en sufheid niet een objectiveerbaar gevolg zijn van diabetes mellitus en dat de dagelijkse gevolgen van de diabetes mellitus heel beperkt zijn. De deskundige heeft zich kunnen vinden in de opgestelde FML en geen aanleiding gezien beperkingen toe te voegen of aan te scherpen. De rechtbank heeft de deskundige gevolgd in zijn conclusies. Met de bevindingen van de onafhankelijke deskundige is de bij de rechtbank gerezen twijfel over de juistheid van de FML weggenomen.
2.3.
Uitgaande van de medische beperkingen zoals verwoord in de FML en gelet op de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de signaleringen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies niet geschikt zijn.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat zij volledig (en duurzaam) arbeidsongeschikt is en in ieder geval meer fysieke en psychische beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen. Daarnaast heeft appellante gesteld dat de geduide functies niet geschikt zijn in verband met een overschrijding van haar belastbaarheid.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de omzetting van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De beroepsgrond dat sprake is van verdergaande medische beperkingen dan in de FML is aangenomen, slaagt niet. Appellante stelt dat sprake is van beperkingen wegens concentratieproblemen, duizeligheid, slaperigheid en sufheid. In de beroepsprocedure heeft de door de rechtbank benoemde deskundige, internist prof. dr. Hoekstra, in zijn rapport van 29 juli 2022 geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat deze klachten te maken hebben met de diabetes van appellante. Bovendien heeft de deskundige de aanwezigheid van concentratieproblemen, duizeligheid, slaperigheid en sufheid in het geheel in twijfel getrokken, nu deze klachten niet naar voren zijn gebracht tijdens het spreekuur. De deskundige was op de hoogte van de bloedsuikerwaarden van appellante en heeft geen aanleiding gezien voor aanpassing of aanscherping van de opgestelde FML van 20 april 2021. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de inzichtelijk gemotiveerde conclusies van de deskundige kunnen worden gevolgd. Verder bestaat geen aanleiding om te concluderen dat de reeds vastgestelde urenbeperking van zes uur per dag en dertig uur per week onvoldoende is.
4.3.
Met betrekking tot de lichamelijke klachten stelt de Raad vast dat voor de arm- en schouderklachten van appellante beperkingen zijn opgenomen in de FML. Er is geen aanleiding om te concluderen dat deze beperkingen onvoldoende zijn. De in hoger beroep ingebrachte brief van de fysiotherapeut van 8 februari 2024 is daarvoor onvoldoende reeds omdat daarin met name een opsomming van de door appellante ervaren klachten is opgenomen en de informatie niet specifiek ziet op de situatie op de datum in geding. Het argument van appellante dat sprake is van sterk verminderde knijp- en grijpkracht, wordt niet gevolgd nu de primaire arts bij het lichamelijke onderzoek heeft vastgesteld dat bij appellante sprake is van normale kracht in de handen en dat alle grepen mogelijk zijn. Wat betreft de buikklachten heeft appellante geen nieuwe medische stukken overgelegd, terwijl uit de bij de beoordeling betrokken informatie volgt dat de klachten niet medisch objectiveerbaar zijn. Bovendien is niet gebleken dat de klachten tot beperkingen leiden. Appellante heeft dit ook niet met medische stukken onderbouwd. Verder heeft appellante ter zitting bevestigd dat de pijnklachten aan haar stuit na de datum in geding zijn ontstaan.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn. De beroepsgrond van appellante dat haar belastbaarheid in de functies op fysiek vlak wordt overschreden, slaagt niet. Er is in geen van de geselecteerde functies sprake van signaleringen op het gebied van lichamelijke belasting.
4.5.
Anders dan appellante heeft gesteld, is blijkens de functiebelasting in de functie machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) geen sprake van een hoog handelingstempo, zodat er geen aanleiding is om te concluderen dat deze functie voor haar niet geschikt is.
4.6.
Verder heeft appellante aangevoerd dat de functies telefonist (SBC-code 315174) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) ongeschikt zijn, omdat zij beperkt wordt geacht voor het langdurig concentreren in complex werk. Naar het oordeel van de Raad heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 21 april 2021 overtuigend gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreven nu in de betreffende functies sprake is van routinematige werkzaamheden met kortdurende deelhandelingen. Tot slot heeft appellante gesteld dat de functie administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) ook ongeschikt is vanwege de overschrijding van haar belastbaarheid met betrekking tot het omgaan met conflicten en veelvuldig contact met klanten. Appellante is echter niet beperkt geacht op deze items, zodat er geen aanleiding is om te concluderen dat deze functie niet geschikt is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit tot omzetting van de WIA-uitkering naar een WGA-vervolguitkering in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45-55% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van O.N. Haafkes als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) O.N. Haafkes