ECLI:NL:CRVB:2024:1346

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
24/1182 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2024, wordt het verzoek van de verzoeker om een voorlopige voorziening afgewezen. De verzoeker had een aanvraag om bijstand ingediend op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had bijstand toegekend voor de periode van 13 april 2023 tot en met 12 april 2024, maar de verzoeker stelde dat er externe omstandigheden van tijdelijke aard waren die een verlenging van de bijstand rechtvaardigden. De rechtbank had eerder het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard en het besluit van het college in stand gelaten.

De voorzieningenrechter heeft in deze zaak vastgesteld dat de verzoeker niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van de Raad om het spoedeisend belang van zijn verzoek te onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van een zodanig zwaarwegend belang dat de verzoeker niet kan wachten op de behandeling van de bodemprocedure. Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarom kennelijk ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een actueel en financieel spoedeisend belang bij het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker heeft niet kunnen aantonen dat hij in een acute noodsituatie verkeert die een onmiddellijke beslissing vereist.

Uitspraak

24/1182 PW-VV
Datum uitspraak: 2 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)

SAMENVATTING

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening te treffen in de vorm van een tijdelijke verlenging van de bijstand. De voorzieningenrechter wijst het verzoek bij gebrek aan een spoedeisend belang af.

PROCESVERLOOP

Het college heeft met een besluit van 4 oktober 2023 bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) toegekend voor de periode van 13 april 2023 tot en met 12 april 2024. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het college is, voor zover van belang, met een besluit van 23 oktober 2023 (bestreden besluit) bij het besluit gebleven. Volgens het college is geen sprake van externe omstandigheden van tijdelijke aard als bedoeld in artikel 18 van het Bbz 2004 op grond waarvan de maximale uitkeringsduur van twaalf maanden voor levensonderhoud aan zelfstandigen kan worden verlengd.
De rechtbank heeft met de uitspraak van 9 april 2024, 23/7676, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.
Namens verzoeker heeft mr. S. van der Eijck, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De Raad heeft verzoeker bij brief van 28 mei 2024, herhaald bij brief van 18 juni 2024, gevraagd naar het actuele – financiële – spoedeisend belang en dit te onderbouwen. Verzoeker heeft hierop niet gereageerd.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Verzoeker is sinds 1 december 2011 eigenaar van [naam B.V.]
1.2.
Op 13 april 2023 heeft verzoeker een aanvraag om bijstand ingediend op grond van het Bbz 2004.
1.3.
Daarop is de onder het procesverloop opgenomen besluitvorming gevolgd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat het college de aan hem verleende bijstand ten onrechte niet heeft verlengd. Volgens verzoeker is sprake is van externe omstandigheden van tijdelijke aard. Het verzoek om een voorlopige voorziening strekt ertoe dat de bijstand tijdelijk wordt verlengd.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
In artikel 8:83, derde lid, van de Awb is bepaald dat de voorzieningenrechter zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen uitspraak kan doen, onder meer, als het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is.
4.3.
Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd dat sprake is van externe omstandigheden van tijdelijke aard en dat hij redelijkerwijs niet beschikt over de mogelijkheid om de behandeling van het hoger beroep af te wachten.
4.4.
De aard van het verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel (financieel) spoedeisend belang. Een dergelijk belang kan worden aangenomen als door het bestreden besluit een betrokkene schulden heeft moeten maken op grond waarvan acute dreiging bestaat van huisuitzetting, afsluiting van levering van energie en water of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten. Dat van een dergelijke situatie sprake is, volgt niet uit het verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft verder niet gereageerd op de onder het procesverloop genoemde brieven van 28 mei 2024 en 18 juni 2024 om het spoedeisend belang te onderbouwen.
4.5.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet door hem zou kunnen worden afgewacht.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat er wegens het ontbreken van een spoedeisend belang geen noodzaak is voor de gevraagde voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter uitspraak zal doen zonder zitting.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2024.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M. Zwart