ECLI:NL:CRVB:2024:1346
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak
In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2024, wordt het verzoek van de verzoeker om een voorlopige voorziening afgewezen. De verzoeker had een aanvraag om bijstand ingediend op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had bijstand toegekend voor de periode van 13 april 2023 tot en met 12 april 2024, maar de verzoeker stelde dat er externe omstandigheden van tijdelijke aard waren die een verlenging van de bijstand rechtvaardigden. De rechtbank had eerder het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard en het besluit van het college in stand gelaten.
De voorzieningenrechter heeft in deze zaak vastgesteld dat de verzoeker niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken van de Raad om het spoedeisend belang van zijn verzoek te onderbouwen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van een zodanig zwaarwegend belang dat de verzoeker niet kan wachten op de behandeling van de bodemprocedure. Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarom kennelijk ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een actueel en financieel spoedeisend belang bij het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker heeft niet kunnen aantonen dat hij in een acute noodsituatie verkeert die een onmiddellijke beslissing vereist.