ECLI:NL:CRVB:2024:1345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
23/2694 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 29 juli 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant heeft zich op 1 augustus 2019 ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten, en na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch onderzoek uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant beperkingen heeft, maar dat deze niet leiden tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid dan 26,8%. Het Uwv heeft in een besluit van 23 mei 2022 de aanvraag afgewezen, wat door appellant is bestreden.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld. Tijdens de zitting op 22 mei 2024 is appellant niet verschenen, maar het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door een advocaat. De Raad heeft de medische en arbeidskundige beoordelingen van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat het onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geduide functies passend zijn voor appellant, en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling.

De Raad heeft de beroepsgronden van appellant, waaronder de stelling dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, verworpen. De medische informatie die appellant heeft ingediend, is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld en leidde niet tot een ander oordeel. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en houdt de weigering van de WIA-uitkering in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2694 WIA
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 september 2023, 23/1775 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 29 juli 2019 geen WIAuitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlage ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2024. Appellant en zijn gemachtigde zijn – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als bus tanker. Op 1 augustus 2019 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 maart 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 23 mei 2022 geweigerd appellant met ingang van 29 juli 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 16 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat niet alle functies geschikt zijn voor appellant en heeft gedeeltelijk nieuwe functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 26,8%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de door appellant gestelde klachten, waaronder de gehoorproblemen, been- en hoofdpijnklachten, de epileptische aanvallen, de slaapproblemen en de psychische klachten. Voor de hoofdpijnklachten die ontstaan bij het gebruik van een hoortoestel is geen medische verklaring te vinden. Omdat de klachten niet medisch objectiveerbaar zijn, hebben de
verzekeringsartsen terecht niet meer beperkingen aangenomen ten aanzien van deze klachten.
Appellant heeft medische informatie overlegd, afkomstig van de neuroloog van 1 februari 2023 en 24 mei 2023. Met deze informatie zijn de beenklachten weliswaar geobjectiveerd, maar dit betekent niet dat dit had moeten leiden tot meer beperkingen. Tijdens de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling was de verzekeringsarts al op de hoogte van de beenklachten en heeft bij de beoordeling ook rekening gehouden met deze klachten. Uit de informatie van de huisarts en de neuroloog blijkt ook niet van functionele beperkingen van het been.
Ten aanzien van de epileptische aanvallen oordeelt de rechtbank dat de verzekeringsartsen de medische informatie hebben beoordeeld en meegewogen. Er is voldoende gemotiveerd waarom ook deze klachten niet kunnen leiden tot het aannemen van meer beperkingen op de datum in geding. De rechtbank ziet geen aanleiding om nogmaals een verzekeringsarts te raadplegen over de door appellant ingebrachte medische informatie. De medische informatie van de huisarts, neuroloog en psychiater zijn door de verzekeringsartsen meegenomen in de beoordeling. De rapporten zijn deugdelijk en consistent gemotiveerd. Uitgaande van de juistheid van de FML van 13 maart 2022 heeft de rechtbank de geduide functies geschikt geacht voor appellant.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat er ten onrechte geen verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op de medische stukken die hij in beroep heeft ingediend. Appellant heeft voorts herhaaldelijk melding gemaakt van pijnklachten en een branderig gevoel aan het been bij de huisarts en neuroloog. Deze klachten kunnen op zich leiden tot beperkingen volgens het CBBS. Als iemand door de pijn niet goed kan lopen of lang kan zitten, kan dit ook een grond vormen om beperkingen in de FML op te nemen. De pijn blijkt ook uit het huisartsenjournaal.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook niet gereageerd op de brief van de psychiater die appellant in beroep heeft ingebracht. Uit de brief komt naar voren dat er sprake is van een ernstiger beeld, te weten een recidiverende depressieve stoornis. Het is aannemelijk dat appellant hier ook op de datum in geding last van had. Er hadden meer beperkingen opgenomen moeten worden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 december 2023 verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat er meer beperkingen opgenomen hadden moeten worden slaagt niet. Met betrekking tot de beenklachten overweegt de Raad dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen medisch objectiveerbare stukken zijn die duiden op meer beperkingen. Uit de medische stukken blijkt dat er rond de datum in geding door de huisarts geen afwijkingen zijn gevonden. Uit een vaatonderzoek blijkt niet dat er sprake is van vaatlijden. Ook bij onderzoeken door de huisarts die daarna volgden zijn geen bijzonderheden aangetroffen. De fysiotherapeut meldt een inconsistent beeld dat steeds vager wordt. Ook de neuroloog heeft geen afwijkingen waargenomen en uit een MRI-scan komen evenmin afwijkingen naar voren.
4.2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 22 december 2023 gereageerd op de medische stukken die appellant in beroep heeft ingediend. Die stukken betreffen twee brieven van een neuroloog van 1 februari 2023 en 24 mei 2023 en een brief van de psychiater van 30 mei 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat de brieven van de neuroloog niet tot een ander standpunt leiden, omdat het geen gegevens bevat over de situatie op de datum in geding. De onderzoeken van de huisarts rond de datum in geding leverden geen afwijkingen op en gebleken is dat de gemelde voet- en beenklachten ook in het najaar van 2021 niet verklaard konden worden.
4.2.3.
Met betrekking tot de brief van de psychiater van 30 mei 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat appellant schrijft dat uit deze brief blijkt dat er sprake blijkt te zijn van een ernstiger beeld. Dat dit beeld ernstiger is dan de eerder, in 2021 al, door i-Psy gestelde diagnoses is niet onderbouwd. Appellant was op de datum in geding al sinds ruim een jaar onder behandeling van i-Psy, waar hij gesprekken voerde met een Turks sprekende psycholoog en psychiater. Zij hebben de diagnose depressieve stoornis niet kunnen stellen. De Raad acht deze motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellant. Appellant heeft geen arbeidskundige gronden ingediend. Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S.P.A. Elzer