Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich op 6 juni 2017 ziekmeldde met psychische klachten, betwistte de beslissing van het Uwv en stelde dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bij zijn besluit van 15 oktober 2020 terecht heeft geoordeeld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad volgde de arbeidsdeskundige in zijn oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn en zijn belastbaarheid niet overschrijden. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder zijn detentie en medicatie, niet overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant meer beperkt is dan vastgesteld door de verzekeringsartsen. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en het verzoek van appellant om schadevergoeding wordt afgewezen. De Raad heeft de zaak op 3 juli 2024 openbaar uitgesproken.