ECLI:NL:CRVB:2024:1337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
22/657 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich op 6 juni 2017 ziekmeldde met psychische klachten, betwistte de beslissing van het Uwv en stelde dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv bij zijn besluit van 15 oktober 2020 terecht heeft geoordeeld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De Raad volgde de arbeidsdeskundige in zijn oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn en zijn belastbaarheid niet overschrijden. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder zijn detentie en medicatie, niet overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant meer beperkt is dan vastgesteld door de verzekeringsartsen. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en het verzoek van appellant om schadevergoeding wordt afgewezen. De Raad heeft de zaak op 3 juli 2024 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

22/657 WIA
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2022, 21/3945 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 28 augustus 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 27 oktober 2022 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid en 8:108, eerste lid, van de Awb van 6 juni 2023 heeft de Raad het door appellant tegen de uitspraak van 27 oktober 2022 gedane verzet gegrond verklaard en het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. J.W. Dijke, advocaat, nadere gronden van hoger beroep aangevoerd. Het Uwv heeft daarop gereageerd en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dijke. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als transportplanner voor gemiddeld 39,77 uur per week. Op 6 juni 2017 heeft hij zich ziekgemeld met psychische klachten. Appellant heeft een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend, waarna onderzoek heeft plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 oktober 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 15 oktober 2020 geweigerd appellant met ingang van 28 augustus 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 7 juni 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant meer beperkt geacht en de FML daarop aangevuld met een beperking op beroepsmatig vervoer en een beperking om te functioneren met hectische werkzaamheden, in een rumoerige omgeving en/of met (veel) wisselende taken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aangepaste FML van 30 mei 2021 appellant nog steeds geschikt geacht om de door de arbeidsdeskundige geduide functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er nog steeds sprake is van een verdienvermogen van meer dan 65% van het maatmanloon.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzekeringsarts is uitgegaan van een licht verminderde psychische belastbaarheid en daarvoor beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren) en wat betreft werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarop in bezwaar nog aanvullende beperkingen opgenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom de in beroep overgelegde stukken geen reden vormen om nog meer beperkingen aan te nemen. Deze informatie bevat geen nieuwe medische inzichten en er blijkt niet uit dat er sprake zou zijn van meer of andere psychische/psychotische klachten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet te volgen. Wat betreft het verzoek van appellant om een urenbeperking heeft de rechtbank vastgesteld dat appellant de noodzaak hiervan niet met medische stukken heeft onderbouwd. Bovendien concludeert de rechtbank dat met de vastgestelde beperkingen voldoende recht is gedaan aan de mogelijkheden van appellant. Omdat appellant niet in aanmerking komt voor een IVAuitkering, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank in wat appellant over de arbeidskundige beoordeling heeft aangevoerd, geen reden gezien om zijn geschiktheid voor de geduide functies in twijfel te trekken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat er geen rekening is gehouden met de situatie dat hij anderhalf jaar in detentie heeft gezeten, waardoor hij meer last heeft van angsten. Zijn gezondheid is niet verbeterd. Daarnaast is zijn medicatie gewijzigd van Zopiclon naar Lorazepam. Verder is appellant kortademig, waarvoor hij pufjes gebruikt. Hij had daarom beperkt moeten worden op item 3.5 (stof, rook, gassen en dampen). Appellant kan ook niet met rubber werken, omdat hij dan last krijgt van kortademigheid. Verder heeft appellant gesteld dat hij geen volledige werkweek kan werken, omdat hij door zijn medicatie suf en vermoeid is. De geduide functies zijn niet geschikt. Uit de functiebeschrijving van archiefmedewerker blijkt onder meer dat er goed in teamverband moet kunnen worden gewerkt, dat er een klant- en servicegerichte instelling vereist is en een flexibele opstelling wordt verwacht. Deze vereisten zijn strijdig met de beperkingen die zijn aangenomen op de items 1.8.2, 2.9 en 2.12 van de FML. Uit de functiebeschrijving van samensteller kunststof en rubberproducten blijkt onder meer dat er enkele keren per dag, soms per week, afhankelijk van de vraag en planning, van werkplek wordt gewisseld. Dit is strijdig met de beperking op item 1.8.2 van de FML, omdat er daarmee sprake is van een wisselende taakinhoud in deze functie.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is grotendeels een herhaling van wat hij in beroep al naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak die gronden van appellant die zien op de vastgestelde belastbaarheid, besproken en terecht verworpen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep in zijn rapport van 24 april 2024 overtuigend toegelicht dat de wijziging van de medicatie na de datum in geding heeft plaatsgevonden en daarmee niet relevant is voor de beoordeling op 28 augustus 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts gemotiveerd dat er geen reden is voor het stellen van een urenbeperking. Appellant gebruikte op de datum in geding al vele jaren Zopiclon als slaapmedicatie, zodat sprake was van gewenning aan eventuele sufheidsklachten. Appellant heeft bij de primaire verzekeringsarts ook geen klachten van sufheid of vermoeidheid genoemd. In de anamnese en het dagverhaal is ook niet gebleken van opvallende rustmomenten. Verder heeft appellant al jaren pufjes gebruikt voor zijn kortademigheid en daarmee gewoon gewerkt, zodat er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische reden is voor een beperking op stof, rook, gassen en dampen. Dat appellant niet kan werken met rubber heeft hij niet met medische informatie onderbouwd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen.
4.4.
In hoger beroep heeft appellant geen medische informatie ingestuurd waaruit blijkt dat hij op de datum in geding meer beperkt is dan is aangenomen door de verzekeringsartsen.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 29 april 2024 nader toegelicht dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. Deze arbeidsdeskundige heeft daarbij gemotiveerd dat in de functie van archiefmedewerker de werkzaamheden binnen een taak duidelijk zijn omschreven en volgens vaste werkwijzen worden uitgevoerd. Hier is dus geen sprake van wisselende taakinhoud. Dat appellant zich flexibel opstelt in welke taak hij op welk moment wordt gevraagd uit te voeren, is niet van invloed op de inhoud van de taak. Dit geldt tevens voor samenwerken. In de functiebeschrijving staat vermeld dat de werknemer met meerdere collega’s in dezelfde ruimte werkt, namelijk in een archief met 16 kilometer aan dossiers. Er zal daarom overleg zijn binnen die groep wie welke taak gaat doen op welk moment. En ook is het mogelijk dat er meerdere werknemers op hetzelfde moment dezelfde taak uitvoeren, zodat wordt afgestemd wie wat doet in die taak. Echter, vervolgens gaat elke werknemer zijn eigen taak zelfstandig uitvoeren. In deze functie komt het niet voor dat je voor de te verrichten handelingen gesteund moet worden door een collega. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de beperking dat appellant is aangewezen op werk waarin doorgaans weinig of geen rechtstreeks contact met klanten vereist is, betrekking op het directe contact (face to face). Deze belasting komt in deze functie niet voor. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat ook in de functie van samensteller kunststof en rubberproducten geen sprake is van een wisselende taakinhoud. De werkzaamheden binnen een taak zijn duidelijk omschreven en worden volgens vaste werkwijzen uitgevoerd. Er zijn vijf werkplekken, echter heeft elke werkplek zijn eigen deelhandelingen om uiteindelijk te komen tot het eindproduct. Dat gewisseld wordt van werkplek is niet van invloed op de inhoud van de taak en de handelingen, die op elk van de vijf werkplekken wordt uitgevoerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn en zijn belastbaarheid niet overschrijden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Bij deze uitkomst wordt het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade afgewezen.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024
.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S.P.A. Elzer