ECLI:NL:CRVB:2024:1320

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
24/434 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht

Op 3 juli 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/434 WLZ. Het hoger beroep van appellant is niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht van € 138,- niet is betaald. Appellant had eerder een brief ontvangen waarin hij werd gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, met een deadline van 28 dagen na de verzenddatum. Ondanks een tweede herinnering per aangetekende brief op 31 maart 2024, waarin opnieuw werd gewezen op de betalingsverplichting, is het griffierecht niet tijdig voldaan. De aangetekende brief van 31 maart 2024 is retour gekomen, en een nieuwe verzending op 16 mei 2024 heeft geen nieuwe termijn in gang gezet. De Raad oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant niet in verzuim is geweest. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard zonder verder onderzoek. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 juli 2024
24/434 WLZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
9 januari 2024, 23/914
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het CAK

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 29 februari 2024 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 138,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 31 maart 2024 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De aangetekende brief van 31 maart 2024 is op 23 april 2024 retour binnengekomen bij de Raad. Op 16 mei 2024 is deze brief opnieuw, nu per gewone post, verzonden aan appellant en is erop gewezen dat met de nieuwe toezending geen nieuwe termijn is gaan lopen.
Het griffierecht is niet betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.