ECLI:NL:RBMNE:2024:441

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/914
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van de aanvraag om vergoeding van COVID-19 zelftesten door het CAK

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 9 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om vergoeding van COVID-19 zelftesten door het CAK beoordeeld. Eiser had op 5 januari 2022 een aanvraag ingediend voor de vergoeding van 50 zelftesten, aangeschaft in het kader van coronamaatregelen en op instructie van zijn werkgever. Het CAK heeft deze aanvraag op 24 oktober 2022 afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing is bij besluit van 30 december 2022 eveneens afgewezen.

De rechtbank heeft op 30 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het CAK aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het CAK geen bevoegdheid heeft om de COVID-19 zelftesten te vergoeden aan particulieren, zoals blijkt uit artikel 6.1.2 van de Wet langdurige zorg. Eiser stond op het moment van de aanvraag onder curatele, maar de rechtbank concludeert dat hij inmiddels bekwaam is om in rechte op te treden, waardoor zijn beroep ontvankelijk is.

De rechtbank wijst de beroepsgronden van eiser af, waaronder het beroep op de Gedragscode en de doorzendplicht. Eiser heeft geen recht op schadevergoeding, omdat de schadevergoeding betrekking heeft op een geschil met zijn werkgever en niet op het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
en

CAK Afdeling Bezwaar & Beroep, verweerder

(gemachtigde: A. Boersma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om eisers COVID-19 zelftesten te vergoeden.
2. Verweerder (het CAK) heeft deze aanvraag met het besluit van 24 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 december 2022 op het bezwaar van eiser is het CAK bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CAK.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om eisers COVID-19 zelftesten te vergoeden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mag eiser zelf optreden in het geding als hij onder curatele staat?
6. Uit het uittreksel uit het Curatele- en bewindregister, aangemaakt op 23 maart 2023, blijkt dat eiser op die datum onder curatele stond. Iemand die onder curatele staat is naar het burgerlijke recht handelingsonbekwaam. [1] Daarom moet de rechtbank allereerst de vraag beantwoorden of eiser bekwaam is tot het indienen van een beroepschrift. Alleen als dat het geval is, kan het beroep ontvankelijk worden verklaard.
7. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat de curatele inmiddels opgeheven is. De gemachtigde van het CAK heeft bevestigd dat het hem ook bekend is dat eiser niet meer onder curatele staat. Desgevraagd heeft eiser noch de gemachtigde van het CAK stukken kunnen overleggen waaruit dit blijkt. Daarom gaat de rechtbank over tot het beoordelen van de ontvankelijkheid.
8. Volgens artikel 8:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden in beginsel natuurlijke personen die onbekwaam zijn om in rechte te staan, in het geding vertegenwoordigd door hun vertegenwoordigers naar burgerlijke recht. In afwijking van de hoofdregel voorziet artikel 8:21, tweede lid, van de Awb in de mogelijkheid dat handelingsonbekwamen zelf in het geding optreden, indien zij tot redelijke waardering van hun belangen in staat kunnen worden geacht. Handelingsonbekwamen die feitelijk bekwaam zijn hoeven zich in rechte dus niet te laten vertegenwoordigen. [2]
9. De rechtbank oordeelt dat eiser tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat is en dat eiser daarom ontvankelijk is in zijn beroep. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser zelfstandig zijn beroepschrift heeft ingediend en uit de inhoud van het beroepschrift blijkt dat hij de gevolgen van het bestreden besluit kon benoemen en kon aangeven waar hij het niet mee eens is. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat eiser zich bewust was van het feit dat het griffierecht niet wordt vergoed als eiser in het ongelijk wordt gesteld.
Heeft het CAK eisers COVID-19 zelftesten moeten vergoeden?
10. Eiser heeft aangevoerd dat het CAK zijn COVID-19 zelftesten had moeten vergoeden. Eiser heeft de zelftesten aangeschaft in het kader van de coronamaatregelen die tijdens de coronapandemie golden en op instructie van zijn werkgever. Eisers werkgever heeft hem desgevraagd medegedeeld dat eiser de zelftesten kon declareren bij het CAK. Hij heeft verzocht om vergoeding van 50 testen. De prijs per stuk is € 6,99. In totaal gaat het om € 349,50 dat volgens eiser vergoed moet worden.
11. De rechtbank overweegt als volgt. De bevoegdheden van het CAK worden geregeld in artikel 6.1.2 van de Wet langdurige zorg. Hieruit blijkt dat het CAK geen bevoegdheid heeft om COVID-19 zelftesten te vergoeden aan particulieren. Omdat het CAK hiertoe geen bevoegdheid heeft, oordeelt de rechtbank dat het CAK eisers COVID-19 zelftesten niet kon vergoeden.
Had het CAK eisers COVID-19 zelftesten moeten doorsturen naar eisers werkgever?
12. Eiser heeft gesteld dat hij bij de aanvraag en bij het bezwaar zijn gebruikte COVID-19 zelftesten heeft opgestuurd aan het CAK om daarmee te bewijzen dat de zelftesten aangeschaft en gebruikt waren. Hij heeft aangevoerd dat het CAK de plicht had de zelftesten door te sturen aan het bevoegde bestuursorgaan (volgens eiser zijn werkgever) zodra het CAK bepaalde zelf niet tot vergoeding over te kunnen gaan. Eiser heeft zich beroepen op artikel 5.5 van de Gedragscode Claimbehandeling 2020 (Gedragscode). Subsidiair heeft eiser de rechtbank verzocht het CAK op te dragen de testen aan eiser terug te sturen. Eiser heeft de testen nodig om ze te declareren bij zijn werkgever, als het CAK ze niet vergoedt.
12. Ter zitting heeft de gemachtigde van het CAK verklaard niet te weten wat er met de zelftesten gebeurd is die ontvangen zouden zijn door het CAK. De gemachtigde van het CAK heeft eiser de toezegging gedaan te proberen na te gaan of de testen ontvangen zijn en wat daarmee gedaan is.
14. De rechtbank stelt voorop dat de Gedragscode waar eiser een beroep op heeft gedaan niet bindend is ten opzichte van het CAK. Volgens artikel 3 van de Gedragscode geldt de Gedragscode alleen voor leden van het Verbond van Verzekeraars. Het CAK is geen lid van het Verbond van Verzekeraars. Daarom is deze Gedragscode niet van toepassing op het CAK.
15. De rechtbank leest in eisers beroepsgrond verder een beroep op de doorzendplicht, geregeld in artikel 6:15 Awb. Deze plicht houdt in dat een bezwaar- of beroepschrift dat is ingediend bij een onjuiste, onbevoegde instantie, moet worden doorgezonden naar het bestuursorgaan of het rechtscollege dat wel bevoegd is. Kan een geschrift niet worden aangemerkt als een bezwaar- of beroepschrift, dan geldt de doorzendplicht niet.
16. De rechtbank oordeelt als volgt. Ervan uitgaand dat eiser de zelftesten aan het CAK heeft gestuurd, geldt de doorzendplicht niet omdat de zelftesten niet kunnen worden aangemerkt als een bezwaar- of beroepschrift. Daarom heeft het CAK de zelftesten niet hoeven doorsturen aan eisers werkgever. Verder oordeelt de rechtbank dat zij geen bevoegdheid heeft om het CAK op te dragen de zelftesten aan eiser terug te sturen.
Moet het CAK eisers schade vergoeden?
17. Eiser heeft aangevoerd dat hij recht heeft op schadevergoeding. De schadevergoeding betreft loonkosten en onkosten.
18. Ter zitting is gebleken dat eisers verzoek om schadevergoeding betrekking heeft op zijn geschil met zijn werkgever, niet het bestreden besluit dat ter toetsing voorligt. Daarom kan de rechtbank hier niet over oordelen.
Heeft het CAK te laat besloten op eisers aanvraag en dus een dwangsom verbeurd?
19. Eiser heeft aangevoerd dat het CAK te laat heeft beslist op zijn aanvraag en dat hij het CAK in gebreke heeft gesteld. Daarom heeft het CAK een dwangsom verbeurd.
20. Volgens artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan een dwangsom, indien een beschikking niet tijdig wordt gegeven. Volgens artikel 4:17, derde lid, van de Awb is de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
21. Op 14 oktober 2022 heeft eiser het CAK in gebreke gesteld voor het niet tijdig reageren op eisers aanvraag van 5 januari 2022. Het CAK heeft de ingebrekestelling ontvangen op 17 oktober 2022. Vanaf dat moment had het CAK nog twee weken de tijd gehad op eisers aanvraag te reageren, zonder dwangsom te verbeuren. Omdat het CAK binnen die twee weken, namelijk op 24 oktober 2022, heeft beslist op eisers aanvraag, was het CAK geen dwangsom verschuldigd aan eiser.
Heeft het CAK te laat besloten op eisers bezwaar en dus een dwangsom verbeurd?
22. Eiser heeft aangevoerd dat het CAK te laat heeft beslist op eisers bezwaar. Daarom heeft het CAK een dwangsom verbeurd.
23. De rechtbank stelt voorop dat een dwangsom alleen verbeurd kan worden als eiser het CAK in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft niet gesteld dat hij het CAK in gebreke heeft gesteld. Daarom kan geen sprake zijn van het verbeuren van een dwangsom.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van L. Beijerinck, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1:381 Burgerlijk Wetboek.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3421.