ECLI:NL:CRVB:2024:1310
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herbeoordeling van de WAO-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv, die zijn WAO-uitkering per 14 september 2020 had herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant betwistte deze herziening en stelde dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting op 16 mei 2024, waarbij appellant via videobellen aanwezig was en het Uwv vertegenwoordigd werd door E.M.C. Beijen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische grondslag voor de herziening van de uitkering toereikend was en dat het Uwv de beperkingen van appellant op de datum in geding juist heeft ingeschat.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere toekenning van de WAO-uitkering en de herbeoordelingen die daarop volgden. Appellant had eerder een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25,83% en later was deze herzien naar 19,17%. Na een verzoek om herbeoordeling in 2021, heeft het Uwv de uitkering verhoogd naar 25 tot 35% op basis van een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeert dat de rechtbank terecht het bestreden besluit van het Uwv heeft bevestigd, omdat de psychische klachten van appellant niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor de WAO-uitkering is verleend. De Raad oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat er verdergaande lichamelijke beperkingen hadden moeten worden opgenomen in de FML van 23 januari 2023. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand.