ECLI:NL:CRVB:2024:1309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/891 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die per 14 oktober 2021 door het Uwv is vastgesteld op 66,20%. Appellante, die voor het laatst als productiemedewerker werkte, heeft zich op 6 juni 2012 ziekgemeld. Na een eerdere toekenning van een WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, heeft het Uwv een herbeoordeling uitgevoerd. Tijdens deze herbeoordeling is appellante onderzocht door een verzekeringsarts en zijn er neurologische en orthopedische expertises uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 oktober 2021, waaruit blijkt dat de mate van arbeidsongeschiktheid op 66,20% is vastgesteld.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft toegelicht dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, passend zijn voor appellante. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit blijft in stand, wat betekent dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 66,20% blijft staan. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/891 WIA
Datum uitspraak: 27 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 februari 2023, 22/1572 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Bosnië-Herzegovina (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTINGHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 14 oktober 2021 heeft vastgesteld op 66,20%.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Y. Huisman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor gemiddeld
38 uur per week. Op 6 juni 2012 heeft zij zich ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante per 5 juni 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Het Uwv heeft ambtshalve een herbeoordeling uitgevoerd. In verband met deze herbeoordeling is appellante op 21 september 2021 tijdens een spreekuurcontact gezien door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft vervolgens een neurologische en een orthopedische expertise laten uitvoeren. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 oktober 2021. De arbeidsdeskundige heeft met inachtneming van deze FML functies geselecteerd, op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is vastgesteld op 66,20%. Bij besluit van 19 oktober 2021 heeft het Uwv besloten dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 14 oktober 2021 wordt vastgesteld op 66,20%. De hoogte van de WGAloonaanvullingsuitering wijzigt niet tot en met 31 oktober 2023. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 oktober 2021.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 9 maart 2022 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 oktober 2021 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is ongewijzigd vastgesteld op 66,20%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 14 februari 2022 twee beperkingen aan de FML toegevoegd; appellante is beperkt voor het hoogfrequent hoofdbewegingen maken (punt 4.15.1 in de FML) en voor torderen (punt 4.11.1 in de FML). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de FML van 14 februari 2022 de geselecteerde functies opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat deze functies (nog steeds) passend zijn voor appellante.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht dat de belasting in de functie van administratief medewerker (SBC-code 315133) wat betreft het tillen en dragen de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in de functie van administratief medewerker (SBC-code 315133) het tillen en dragen van een stapel postmappen, post en documenten voorkomt. De frequentie bedraagt vijf keer per uur met een gewicht van maximaal vijf kilo. De duur van dragen varieert van enkele seconden tot een minuut aaneengesloten. De handelingen worden meestal uitgevoerd met beide handen en armen. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan in deze situatie de rechterzijde ondersteunend zijn aan de linkerzijde, zodat de rechterzijde niet te zwaar wordt belast. De belasting op de punten tillen en dragen blijft daarom binnen de belastbaarheid van appellante. In beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanvullend gemotiveerd, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de functie administratief medewerker (SBC-code 315133) in medisch opzicht geschikt is voor appellante. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat in de functie van administratief medewerker (SBC-code 315133) de belasting op de punten 4.13 (tillen tijdens het werk) en 4.14 (lichte voorwerpen dragen) de belastbaarheid niet overschrijdt. Volgens appellante kan het tillen en dragen van documenten en mappen redelijkerwijs niet worden verdeeld over de twee armen om zo de beperkte belastbaarheid van de rechterarm te compenseren. Ook dan wordt nog altijd een belasting van ongeveer tweeënhalve kilogram van de rechterarm verlangd. Appellante heeft bovendien in twijfel getrokken of dit praktisch uitvoerbaar is.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 66,20% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt
.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Arbeidskundige beoordeling
4.2.
Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellante. In de FML van 14 februari 2022 is appellante beperkt geacht voor tillen tijdens het werk (punt 4.13): appellante kan ongeveer 5 kilogram tillen. In de toelichting bij dit punt is vermeld dat appellante rechts 2 kilogram kan tillen en links 5 kilogram. Ook voor dragen tijdens het werk (punt 4.14) is appellante beperkt; zij kan ongeveer 5 kilogram dragen. In de toelichting op dit punt is vermeld dat appellante rechts 1 kilogram kan dragen en links 5 kilogram. In het Resultaat functiebeoordeling is voor de functie administratief medewerker (SBC-code 315133) bij punt 4.13 (lichte voorwerpen tillen) het volgende vermeld: “Dagelijks tijdens meer dan 4 werkuren: tijdens 8 werkuren 5 maal ongeveer 5 kg achtereen (B.v. stapel postmappen, post, documenten. Tot maximaal 5 kg.).” Bij punt 4.14 (lichte voorwerpen dragen) is het volgende vermeld: “Dagelijks gedurende ongeveer 1 uren: tijdens 8 werkuren 5 maal per uur ongeveer 1 minuten achtereen 5 kg (B.v. stapel postmappen, post, documenten. Tot maximaal 5 kg.).”
4.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 3 maart 2022 en
7 juni 2022 uiteengezet dat in de functie van administratief medewerker het tillen en dragen van stapels postmappen, post en documenten voorkomt. De frequentie daarvan bedraagt 5 keer per uur met een gewicht van maximaal 5 kilogram en de duur van het dragen varieert van enkele seconden tot een minuut aaneen. Wanneer het tillen en dragen met beide handen wordt uitgevoerd en daarbij de linkerarm het merendeel van de til- en draagbelasting op zich neemt, blijft de belasting volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep binnen de belastbaarheid. De rechterarm is dan ondersteunend aan de linkerarm. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in aanmerking genomen dat de totaalbelasting is deze functie niet zwaar is, gelet op de frequentie van het tillen en dragen. Uit het rapport van 7 juni 2022 blijkt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, en ook volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijft de belasting binnen de belastbaarheid van appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert dat de functie van administratief medewerker in medisch opzicht passend is voor appellante. Dit standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan worden gevolgd. Daarbij is van belang dat de linkerarm alleen tot 5 kilogram kan tillen en dragen. Gelet hierop is de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, dat de rechterarm bij het tillen en dragen alleen ondersteunend hoeft te zijn, zodat de belastbaarheid van de rechterarm niet wordt overschreden, voldoende overtuigend. Er is onvoldoende aanleiding om het standpunt van appellante, dat dit praktisch niet uitvoerbaar is, te volgen.

Conclusie en gevolgen

5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 14 oktober 2021 is vastgesteld op 66,20%, in stand blijft.
6.
Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024.
(getekend) S. Wijna
(getekend) L.B. Vrugt