ECLI:NL:CRVB:2024:1307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/2382 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 4 mei 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had geoordeeld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellante had zich ziekgemeld met bekken- en rugklachten en had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv had vastgesteld dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste werk en had functies geselecteerd die passend zouden zijn. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat er meer beperkingen waren dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen, niet gevolgd. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk had gemotiveerd dat de geduide functies passend waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/2382 WIA
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 juli 2023, 22/4342 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 4 mei 2021 geen WIAuitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2024. Appellante en mr. Van Dijk zijn via beeldverbinding verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als postsorteerder voor 22,08 uur per week. Op 15 januari 2019 heeft zij zich ziekgemeld met bekken- en rugklachten. Van 5 juli 2019 tot 24 oktober 2019 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ontvangen in verband met zwangerschap en bevalling. Op 24 oktober 2019 heeft appellante zich opnieuw ziekgemeld met dezelfde klachten als voor de bevalling. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en deze arts heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 mei 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk en heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 4 juli 2022 geweigerd appellante met ingang van 4 mei 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 3 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om meer beperkingen op te nemen en heeft op 31 oktober 2022 een nieuwe FML opgesteld waarin, naast de al eerder opgenomen beperkingen, is neergelegd dat appellante aangewezen is op voorspelbaar werk met een afgebakende taak en geen verantwoordelijkheden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat een van de eerder geduide functies niet meer geschikt is, maar dat de andere functies nog wel geschikt zijn voor appellante. De mate van arbeidsongeschiktheid is in bezwaar vastgesteld op 9,45%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe is overwogen dat de stelling van appellante dat sprake is van meer en zwaardere beperkingen dan is weergegeven in de FML, niet is onderbouwd met objectief vastgestelde medische gegevens. Het overleggen van een ongedateerd rapportonderdeel, dat is opgesteld in het kader van een andere beoordeling, te weten op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), is onvoldoende. Appellante is door zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzocht en beide artsen hebben de informatie uit het behandeldossier van appellante bij hun oordeel betrokken. Daaruit blijken geen ernstige fysieke aandoeningen waar rekening mee moet worden gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de later geconstateerde diabetes in combinatie met het prikkelbare darmsyndroom niet tot een andere conclusie leidt ten aanzien van de datum in geding, omdat de aandoeningen niet per definitie gepaard gaan met energetische tekorten. Voor een urenbeperking ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden, omdat uit zowel het sociaal medisch onderzoek als uit het behandeldossier volgt dat bewegen de revalidatie bevordert en er geen medische noodzaak bestaat voor recupereren.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd. Uit de in beroep overgelegde informatie volgt dat appellante beperkt is ten aanzien van in elk geval vervoer en beroepsmatig vervoer. In het kader van haar verzoek om WMO-voorzieningen is vastgesteld dat reizen niet mogelijk is en dat appellante daarom voor een scootmobiel en een taxipas in aanmerking komt. Ook zou appellante meer beperkt moeten worden geacht op statische en dynamische belastbaarheidsaspecten, dan wel ten aanzien van de samenhang ervan, bijvoorbeeld ten aanzien van afwisseling van houdingen. Met betrekking tot de urenbeperking is er op gewezen dat uit het medisch onderzoek dat verricht werd in het kader van aanvraag om WMO-voorzieningen, opgetekend is dat sprake is van een stoornis in energiehuishouding/uithoudingsvermogen. Ook dat onderbouwt het beroep op een urenbeperking. Het oordeel van de rechtbank dat dit geen medisch objectieve gegevens zou betreffen, omdat het niet gedateerd zou zijn, is niet navolgbaar. In het stuk staat dat de datum van de (WMO-)aanvraag 1 oktober 2022 was en bovendien volgt uit het later overgelegde toekenningsbesluit van de gemeente Midden-Groningen dat die van 30 maart 2023 is geweest.
Ter zake van het geluidsniveau van de drie functies stelt appellante dat het niet aangaat om een geluidsnorm van 80 decibel te hanteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft namelijk geen enkele concrete norm benoemd, maar heeft aangegeven dat het werken in een omgeving met lawaai sowieso af te raden is. Appellante kan dus niet in een lawaaiige omgeving werken. Voorts is nog steeds niet duidelijk is of in de geduide functies een toilet in de buurt is.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 januari 2024 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 januari 2024, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat er meer beperkingen opgenomen hadden moeten opgenomen, slaagt niet. De Raad volgt de overwegingen van de rechtbank dat er geen objectief medische stukken zijn op grond waarvan getwijfeld wordt aan de juistheid van de FML. Dat aan appellante een scootmobiel is toegekend vanuit de WMO, wil niet zeggen dat er beperkingen in de FML opgenomen hadden moeten worden voor vervoer en beroepsmatig vervoer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat er in fysieke zin geen ernstige aandoeningen zijn vastgesteld en dat röntgendiagnostiek daar ook geen aanleiding voor geeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook toegelicht dat ook vanuit de behandelende sector het belang van inspanning en gewrichtsafname wordt genoemd en dat een scootmobiel vanuit medisch perspectief een onnodige, contraproductieve, anti-revaliderende voorziening is. De indicatie voor een scootmobiel is vanuit de WMO toegekend en daarvoor gelden andere criteria dan voor de toekenning van een uitkering op grond van de Wet WIA. Ten aanzien van de verstrekte taxipas geldt eenzelfde overweging. De Raad volgt deze uitleg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Met betrekking tot de WMO-indicatie merkt de Raad aanvullend op dat ook ter zitting geen duidelijkheid is ontstaan over de datum van het onderzoek en het rapport, maar dat om redenen die al zijn genoemd, het rapport niet leidt tot een ander oordeel. De Raad oordeelt voorts dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht hebben vastgesteld dat een urenbeperking niet geïndiceerd is. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank daarover.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn voor appellante. De beroepsgrond inzake het geluidsniveau slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 januari 2024, onder verwijzing naar het rapport van 31 oktober 2022, nogmaals uiteengezet waarom het geluidsniveau geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante oplevert. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat de functies verricht worden in een fabriekshal of een kantoor en dat daar volgens de Arbo-normen een toilet aanwezig is.
In wat appellante voorts heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S.P.A. Elzer