Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
In wat appellante voorts heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor haar niet geschikt zijn.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante per 4 mei 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had geoordeeld dat het onderzoek door de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling. Appellante had zich ziekgemeld met bekken- en rugklachten en had een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv had vastgesteld dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatste werk en had functies geselecteerd die passend zouden zijn. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat er meer beperkingen waren dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren opgenomen, niet gevolgd. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk had gemotiveerd dat de geduide functies passend waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.