ECLI:NL:CRVB:2024:1306

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/2989 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WGA-uitkering aan appellante. Appellante had eerder een IVA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze met de reden dat haar volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. Appellante had zich ziekgemeld op 4 juli 2019 en was sindsdien volledig arbeidsongeschikt geacht, maar niet duurzaam. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat er op langere termijn een redelijke verwachting was van verbetering van haar belastbaarheid. De rechtbank had geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv, en de Raad volgde dit oordeel. Appellante had aangevoerd dat haar beperkingen wel degelijk duurzaam waren, maar de Raad oordeelde dat de inschatting van de verzekeringsarts op basis van de beschikbare medische informatie op de datum in geding, 17 november 2021, correct was. De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv om geen IVA-uitkering toe te kennen, en de toekenning van de WGA-uitkering bleef in stand. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/2989 WIA
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 september 2023, 23/1116 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om appellante met ingang van 17 november 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Volgens appellante zijn haar beperkingen duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen IVAuitkering, maar een WGA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H. Sala, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sala. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als secretaresse zorglijn voor gemiddeld 23,91 uur per week. Op 4 juli 2019 heeft zij zich ziekgemeld met pijn- en vermoeidheidsklachten. Bij besluit van 2 maart 2022 heeft het Uwv appellante met ingang van 17 november 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Na onderzoek door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 100%. Appellante is daarmee volledig, maar (nog) niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 18 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 maart 2022 ongegrond verklaard en bepaald dat zij recht heeft op een dwangsom van € 1.442,- wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar. Aan de ongegrondverklaring van het bezwaar liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 23 december 2022 een fictieve Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, met daarin neergelegd uitsluitend de duurzame beperkingen van appellante op de datum in geding, 17 november 2021. De beperkingen voortkomend uit de ziekte van Sjögren zijn daarbij duurzaam geacht, evenals een beperking voor werken in de nacht. De beperkingen voortkomend uit de overige lichamelijke klachten en psychische klachten van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet als duurzaam aangemerkt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de fictieve FML vastgesteld dat er in de toekomst voldoende arbeidsmogelijkheden voor appellante kunnen ontstaan. Er is daarom geen sprake van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, voor zover daarmee haar bezwaar ongegrond is verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten worden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling over de beperkingen van appellante en de duurzaamheid daarvan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de prognose van de arts van het Uwv bevestigd dat de medische situatie van appellante in de eerste drie maanden niet in belangrijke mate zal veranderen, maar dat op langere termijn wel verbetering van haar belastbaarheid valt te verwachten. De psychische klachten van appellante zullen verminderen nadat zij een intensieve behandeling in een traumacentrum en een multidisciplinair traject heeft gevolgd, waardoor verbetering kan worden verwacht ten aanzien van de posttraumatische stressstoornis en de depressieve klachten. Voor haar lichamelijke klachten kan appellante een pijnrevalidatietraject volgen, waardoor haar conditie naar verwachting zal verbeteren. Door het herstel van de psychische klachten en de verbetering van de conditie bestaat de verwachting dat appellante hele dagen kan werken, waardoor de urenbeperking niet duurzaam is. In het geval behandeling bij een traumacentrum of een multidisciplinair traject niet kan worden gevolgd, is een klinische behandeling ook mogelijk. Verder kan een eventueel verslechterde gezondheidssituatie niet worden meegenomen in de medische beoordeling die in deze zaak voorligt, omdat die verslechtering ziet op de periode na de datum in geding. De voorgaande motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt door de rechtbank gevolgd. Uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is. Dit betekent dat het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht heeft bepaald dat appellante vanaf 17 november 2021 niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zij wel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar beperkingen onderschat, heeft niet duidelijk gemaakt binnen welke termijn haar beperkingen kunnen verbeteren en is van een te algemene prognose uitgegaan
.Een door de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoemd multidisciplinaire revalidatietraject en behandeling in een traumacentrum boden op de datum in geding geen redelijke kans op verbetering van haar belastbaarheid. Deze behandelingen die in het kader van een medisch specialistische revalidatie sinds 19 oktober 2021 plaatsvonden bij OCA moesten worden gestopt en zijn niet meer opgestart, vanwege aanhoudende vermoeidheid en ernstige pijn. In hoger beroep heeft appellante informatie overgelegd van een revalidatieteam van OCA, bestaande uit een revalidatiearts, fysiotherapeut en psycholoog. Daarnaast is volgens appellante sprake van tegenstrijdigheden tussen de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de visie vanuit de behandelend sector. Ter onderbouwing heeft zij gewezen op de informatie van de reumatoloog van 20 januari 2020, waarin staat dat de ernst van de ziekte van Sjögren sterk kan variëren en dat een prognose op individueel niveau niet te voorspellen is. Uit haar ziektegeschiedenis en de informatie van de behandelend sector blijkt dat haar gezondheidstoestand in wezen niet is verbeterd, maar juist is verslechterd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft onder verwijzing naar een beschouwing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de toekenning van een WGA-uitkering aan appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. De vraag ligt voor of de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 17 november 2021, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellante op grond van artikel 47 en verder van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.3.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. [1] Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellante met ingang van 17 november 2021 een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. De overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
Onder verwijzing naar het door appellante op 19 oktober 2021 bij OCA ingezette revalidatietraject heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat er op langere termijn een redelijk of goede verwachting is dat een verbetering van haar belastbaarheid zal optreden. Het Uwv heeft ter zitting benadrukt dat het daarbij gaat om een verwachte verbetering na het eerstkomende jaar. Uit de door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van OCA volgt dat er bij de intake werd verwacht dat het traject de fysieke en mentale belastbaarheid van appellante zou verbeteren, wat zou leiden tot meer energie en makkelijker kunnen bewegen en dat er verschillende doelen zijn gesteld die ook haar functionele mogelijkheden raken. Dat de behandeling bij OCA achteraf bezien niet heeft geleid tot de verwachte verbetering van haar belastbaarheid, vormt geen reden om aan te nemen dat de verwachting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die betrekking heeft op de datum in geding, voor onjuist moet worden gehouden. Beoordeeld moet immers worden de inschatting die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemaakt op grond van de voor die datum beschikbare medische informatie. [2]
4.7.
De informatie van de reumatoloog van 20 januari 2020 waar appellante op wijst, leidt niet tot een ander oordeel. De beperkingen voortkomend uit de ziekte van Sjögren zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep namelijk al als duurzaam aangemerkt.
4.8.
Voor zover inmiddels gebleken is dat de verwachte verbetering van de belastbaarheid niet geheel is bereikt, het traject bij OCA is stopgezet en sprake is van een verslechterde gezondheidssituatie, onder meer vanwege de gestelde diagnose SLE, kan appellante het Uwv verzoeken om een herbeoordeling te verrichten. Ter zitting heeft appellante aangegeven dat zij een dergelijk verzoek al heeft ingediend.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van een WGA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S.P.A. Elzer

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Raad van 16 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK7027.