ECLI:NL:CRVB:2024:1305
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 13 mei 2022. Appellant, die voor het laatst als flensmonteur werkte, had zich op 24 september 2020 ziekgemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft na een beoordeling vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek dat aan de beëindiging van de uitkering ten grondslag lag, zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast na een grondig onderzoek. De Raad oordeelt dat er geen reden is om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou wijzen op meer beperkingen dan in de FML zijn vastgelegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en de beëindiging van de ZW-uitkering blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.