ECLI:NL:CRVB:2024:1305

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/2642 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 13 mei 2022. Appellant, die voor het laatst als flensmonteur werkte, had zich op 24 september 2020 ziekgemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft na een beoordeling vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het medisch onderzoek dat aan de beëindiging van de uitkering ten grondslag lag, zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast na een grondig onderzoek. De Raad oordeelt dat er geen reden is om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zou wijzen op meer beperkingen dan in de FML zijn vastgelegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en de beëindiging van de ZW-uitkering blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

23/2642 ZW
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2023, 23/1626 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 13 mei 2022 heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. Amghar, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Amghar. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als flensmonteur. Op 24 september 2020 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZWbeoordeling heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen appellant en een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 maart 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 12 april 2022 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 13 mei 2022 beëindigd, omdat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 1 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de belastbaarheid per datum in geding, 13 mei 2022, door de primaire arts juist is vastgesteld in het rapport van 7 maart 2022, maar dat een en ander niet correct is doorgekomen in de FML van 9 maart 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 30 januari 2023 een gecorrigeerde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om een ander standpunt in te nemen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, een door een Uwv-arts telefonisch afgenomen anamnese en een aanvullend lichamelijk en psychisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 30 januari 2023. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft duidelijk en inzichtelijk gemotiveerd op welke onderdelen van de FML appellant beperkingen heeft. Hij heeft met betrekking tot de psychische klachten inzichtelijk uiteengezet dat appellant beperkt is ten aanzien van nachtdiensten, onregelmatige diensten, dat appellant aangewezen is op werk zonder teveel afleidende prikkels en zonder verhoogd persoonlijk risico. Uit de door appellant ingevulde vragenlijst van 29 september 2020 blijkt dat appellant zich niet ziekmeldde vanwege rug- of nekklachten, maar vanwege zijn psychische klachten en darmklachten. Sinds de datum van de ziekmelding zijn de rug- en nekklachten medisch objectief gezien niet veranderd. Er heeft geen onderzoek of behandeling plaatsgevonden in verband met rug- of nekklachten sinds de datum van de ziekmelding en bij lichamelijk onderzoek zijn geen afwijkingen gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dan ook dat er onvoldoende grond is om wegens de rug- en nekklachten beperkingen op te nemen in de FML. Uit het rapport volgt ook dat rekening is gehouden met het gebruik van medicatie door appellant. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij op 13 mei 2022 meer beperkingen had dan in de FML van 30 januari 2023 is vastgelegd. Uitgaande van de juistheid van de FML van 30 januari 2023 worden de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies geschikt bevonden. Er is geen grond voor het oordeel dat de belasting van de functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Er is geen informatie bij de medische sector opgevraagd en het onderzoek in de primaire fase is telefonisch verricht door een niet-verzekeringsarts. Het onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is ver na de datum in geding verricht. Er zijn te weinig beperkingen opgenomen in de FML. Er hadden ook beperkingen opgenomen moeten worden voor het dragen van (zware) beschermende middelen, trillingsbelasting, (frequent) reiken, (frequent) buigen, duwen, trekken, tillen, dragen, lopen (tijdens het werk), zitten (tijdens het werk) en staan (tijdens het werk). Ook is er geen rekening gehouden met de vermoeidheidsklachten en slaapproblemen waar appellant last van heeft. Dat appellant zich alleen voor psychische klachten heeft ziekgemeld, wil niet zeggen dat er geen fysieke beperkingen aangenomen kunnen worden. Appellant gebruikt zware pijnstillers voor de fysieke klachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellante medische stukken ingediend over het gebruik van een Tensapparaat en informatie afkomstig van de afdeling radiologie, een orthopedisch chirurg, een neuroloog en een medicatieoverzicht.
Het standpunt van het Uwv
3.1.
Het Uwv heeft in een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 mei 2024 gereageerd op de in hoger beroep ingediende medische stukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er geen reden is om tot een ander standpunt te komen. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
De beroepsgrond dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is, omdat appellant in de primaire fase niet door een geregistreerde verzekeringsarts is onderzocht, slaagt niet. Met het medisch onderzoek door verzekeringsarts bezwaar en beroep op een fysiek spreekuur zijn eventuele onzorgvuldigheden die aan de primaire beoordeling kleefden, in bezwaar hersteld. Daarmee ligt aan de intrekking van de ZW-uitkering per 13 mei 2022 een zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige beoordeling ten grondslag.
4.2.2.
Met de rechtbank oordeelt de Raad dat er geen twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar de FML aangepast, na een zorgvuldig verricht lichamelijk- en psychisch onderzoek. De medische stukken geven geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant op de datum in geding meer of anders beperkt is dan is opgenomen in de FML.
4.2.3.
De medische stukken die appellant in hoger beroep heeft ingediend, leiden niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 8 mei 2024 toegelicht dat appellant twee jaar na de datum in geding een Tens-apparaat is gaan gebruiken en dat dat geen betrekking heeft op de datum in geding. Uit de brief van de neuroloog van 24 augustus 2012 blijkt dat in 2012 een nekhernia links is vastgesteld. Dit is ruim voor de datum in geding en bij het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarfase is geen nekhernia meer aangetroffen. Uit de brief van de orthopedisch chirurg van 20 december 2010 en het radiologiebericht van 27 oktober 2010 blijkt dat in 2010 degeneratieve afwijkingen zijn vastgesteld. Ook uit het verslag over de verstrekking van het Tens-apparaat blijken degeneratieve afwijkingen. Hoewel de degeneratieve afwijkingen niet verdwenen zijn, is er onvoldoende grond om aan te nemen dat hiervoor per datum in geding beperkingen noodzakelijk waren in de FML. Op het spreekuur bij de primaire arts heeft appellant in het geheel geen nekklachten genoemd. In bezwaar heeft appellant gemeld dat hij nekklachten heeft bij zijn spieren. Dat is een andere plek dan waar de degeneratieve afwijkingen zitten. Bovendien is niet gebleken dat appellant door nekklachten belemmeringen/beperkingen ondervond. Uit het medisch onderzoeksverslag van de primaire arts blijkt duidelijk dat deze heeft gevraagd naar ervaren belemmeringen en beperkingen en dat appellant toen uitsluitend mentale belemmeringen/beperkingen heeft genoemd. Ook in bezwaar zijn geen ervaren belemmeringen wegens nekklachten naar voren gekomen en gaf appellant alleen aan dat hij vond dat hij wegens psychische problemen niet kon werken. Bij het lichamelijk onderzoek in bezwaar bleek daarnaast een normale beweeglijkheid van de nek en een goede kracht van de bovenste extremiteiten. Verder blijkt uit het arbeidsverleden van appellant dat hij ondanks degeneratieve afwijkingen in de nek sinds 2010 nog jarenlang heeft kunnen werken in fysiek zwaar werk als flensmonteur. Uit het medicatieoverzicht komen alleen gegevens naar voren van na de datum in geding. Ten slotte is de diagnose matig ernstige artrose pas eerst in 2024 door een radioloog gesteld. De Raad oordeelt dat het Uwv zorgvuldig en navolgbaar heeft gemotiveerd dat er geen reden is om tot een ander standpunt te komen. De Raad volgt het Uwv hierin. Voor de in hoger beroep door appellant gestelde urenbeperking is geen onderbouwing gegeven.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt voor appellant. Appellant heeft geen arbeidskundige gronden ingediend.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) S.P.A. Elzer