ECLI:NL:CRVB:2024:1298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
23/3017 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan de werknemer van appellante, een B.V., een WIA-uitkering toe te kennen. De werknemer had zich op 13 november 2018 ziekgemeld met rugklachten en na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat de werknemer minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit werd genomen na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat de werknemer niet meer geschikt was voor zijn laatste functie, maar wel voor een aangepaste functie. Appellante ging in hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv, die in stand werd gehouden door de rechtbank Oost-Brabant. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld. De Raad bevestigde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de geselecteerde functies passend waren voor de werknemer. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. De uitspraak werd gedaan op 3 juli 2024.

Uitspraak

23/3017 WIA
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 september 2023, 23/562 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht aan de werknemer van appellante per 10 november 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [X], hoger beroep ingesteld
.Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2024. Voor appellante is [X] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Werknemer heeft voor het laatst gewerkt als service monteur voor 40 uur per week. Op 13 november 2018 heeft hij zich ziekgemeld met rugklachten. Nadat werknemer een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat werknemer bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft vastgesteld dat die beperkingen juist zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de bedrijfsarts is opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat werknemer niet meer geschikt is voor zijn laatste werk maar wel voor zijn aangepaste functie voor 36 uur per week. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens berekend dat werknemer met dit werk 10,33% minder verdient dan zijn eigen werk. Het Uwv heeft bij besluit van 1 oktober 2020 geweigerd werknemer met ingang van 10 november 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 19 mei 2021 heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij mondelinge uitspraak van de rechtbank van 24 mei 2022 heeft de rechtbank het beroep van appellante gegrond verklaard, het besluit van 19 mei 2021 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
2.2.
Bij besluit van 11 januari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 1 oktober 2020 door appellante gemaakte bezwaar, ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft werknemer onderzocht tijdens een spreekuur en de beperkingen van werknemer neergelegd in een FML. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer opnieuw berekend.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het besluit van 11 januari 2023 in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft werknemer op een spreekuur gezien en daar een uitgebreide anamnese afgenomen en werknemer lichamelijk onderzocht. Hiermee is het geconstateerde gebrek in de eerdere uitspraak hersteld. De aanwezige medische informatie is kenbaar betrokken bij de beoordeling. Er is geen reden om te oordelen dat er aanvullende informatie had moeten worden opgevraagd of aanvullend onderzoek had moeten worden verricht. Ook is niet gebleken dat het rapport inconsistenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Uwv bekend is met de lichamelijke (rug)klachten van de werknemer van appellante. In eerste instantie heeft bij het primaire besluit en het vernietigde besluit op bezwaar enkel een praktische schatting plaatsgevonden, gebaseerd op de door de werknemer verrichte aangepaste werkzaamheden, maar bij het nieuwe besluit op bezwaar van 11 januari 2023 heeft het Uwv dat standpunt verlaten. Er heeft een theoretische schatting plaatsgevonden waarop het Uwv haar besluit heeft gebaseerd. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat sinds de datum in geding er geen sprake is van een gewijzigd medisch toestandsbeeld zodat de beoordeling met lichamelijk onderzoek per heden bruikbaar is ter vaststelling van de ernst en aanwezige beperkingen op de datum in geding. Zowel aan het eind van de wachttijd als tot op heden is sprake van restklachten na een hernia met operatief ingrijpen. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat geen sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden maar dat wel beperkingen moeten worden aangenomen in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen (rubriek 3), dynamische handelingen (rubriek 4) en statische houdingen (rubriek 5). Hij heeft ook afdoende gemotiveerd aan de hand van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid dat geen medische grondslag kan worden gevonden voor een beperking in de duurbelasting. De rechtbank heeft verder uiteengezet dat omdat het Uwv uiteindelijk een theoretische schatting aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, de huidige loonwaarde van werknemer in de door hem verrichte aangepaste werkzaamheden niet van belang is.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest onder meer omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de duurbelastbaarheid van werknemer en geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen en daarnaast hebben de verzekeringsartsen onvoldoende rekening gehouden met de wisselende belastbaarheid van werknemer. De rechtbank heeft verder ten onrechte geen deskundige ingeschakeld.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De beroepsgrond dat onvoldoende onderzoek is gedaan en dat geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden, slaagt niet. Onderschreven wordt wat de rechtbank daartoe heeft overwogen in de aangevallen uitspraak. Daar wordt aan toegevoegd dat tijdens het spreekuur op 19 december 2022 door een verzekeringsarts bezwaar en beroep een uitgebreid lichamelijk onderzoek gericht op de lumbale wervelkolom heeft plaatsgevonden. Daarnaast is niet gebleken dat informatie is gemist door de verzekeringsartsen. Wat appellante in de (hoger) beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 19 december 2022 kenbaar in de afweging heeft betrokken.
4.3.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De beroepsgrond dat de wisselende belastbaarheid en de duurbelastbaarheid van werknemer onvoldoende in acht zijn genomen, slaagt niet. Onderschreven wordt wat de rechtbank hiertoe heeft overwogen. De rechtbank heeft met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geoordeeld dat sprake was van een schommelend beloop maar dat na de datum in geding geen wijzigingen meer zijn opgetreden. De beoordeling met lichamelijk onderzoek tijdens het spreekuur van 19 december 2022 is dan ook bruikbaar voor de beoordeling van de belastbaarheid van werknemer op de datum in geding. Nu geen sprake meer is van een praktische schatting staat niet meer ter beoordeling of werknemer zijn aangepaste werkzaamheden als servicemonteur gedurende een volledige werkweek kan verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook getoetst aan de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid en overtuigend gemotiveerd waarom geen urenbeperking is aangewezen indien werknemer werkzaam is in passende arbeid, zoals de voor hem geselecteerde functies.
4.4.
.4
.Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan.
4.5.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, wordt het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen, afgewezen.
Arbeidskundige beoordeling
4.6.
Het Uwv heeft voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor werknemer.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan werknemer een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van M. Sheerzad als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2024.
(getekend) T. Dompeling
De griffier is verhinderd te ondertekenen.