ECLI:NL:CRVB:2024:1289

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
20/423 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van WIA-uitkering

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 24 juni 2024, wordt het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet deugdelijk gemotiveerd bevonden. Appellante, die sinds 8 februari 2011 een WGA-uitkering ontvangt, heeft in hoger beroep gesteld dat zij duurzaam volledig arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat de lichamelijke klachten van appellante niet als duurzaam kunnen worden aangemerkt. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, waarbij de kans op herstel van de lichamelijke belastbaarheid opnieuw moet worden ingeschat. De uitspraak volgt op een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam, die het bezwaar van appellante ongegrond had verklaard. De Raad heeft de zaak behandeld op zittingen in 2021 en 2024, waarbij deskundigen zijn geraadpleegd en rapporten zijn ingediend. De Raad concludeert dat de inschatting van de kans op herstel niet voldoende is onderbouwd, wat leidt tot de noodzaak van herbeoordeling door het Uwv.

Uitspraak

20/423 WIA-T
Datum uitspraak: 24 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2019, 17/4460 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. Th. De Haan, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 september 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Haan en drs. G. Koster, bedrijfsarts en medisch adviseur bij Quintus Five Groep, die via een beeldverbinding heeft deelgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof , die eveneens via een beeldverbinding heeft deelgenomen.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend. De Raad heeft vervolgens revalidatiearts drs. W. Hokken als deskundige benoemd. Op 8 november 2022 heeft de deskundige een rapport uitgebracht. Naar aanleiding van dit rapport hebben partijen zienswijzen ingediend. De deskundige heeft op 19 oktober 2023 desgevraagd nader gerapporteerd.
De Raad heeft de zaak voor een tweede maal behandeld op een zitting van 13 mei 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Haan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof , die via een beeldverbinding heeft deelgenomen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 8 februari 2011 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellante op 15 december 2016 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 december 2016. Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens onvoldoende functies kunnen selecteren die passen binnen de voor appellante vastgestelde beperkingen. Bij besluit van 3 januari 2017 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 100% en haar WGA-uitkering ongewijzigd voortgezet. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat zij van mening is dat zij duurzaam volledig arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 19 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 29 mei 2017 een fictieve FML opgesteld, met daarin neergelegd uitsluitend de duurzame beperkingen van appellante op de datum in geding, 3 januari 2017. De beperkingen voortkomend uit de psychische klachten van appellante zijn daarbij duurzaam geacht, evenals de aangenomen beperkingen in werktijden. De beperkingen voortkomend uit de lichamelijke klachten van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarentegen niet als duurzaam aangemerkt. Op basis van de fictieve FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep FML voor appellante functies geselecteerd, een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 57,79% en geconcludeerd dat er daarom geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de beperkingen voortkomend uit de psychische klachten en beperkingen in werktijden duurzaam zijn, maar dat wat betreft de lichamelijke klachten nog verbetering kan worden verwacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat geen somatische oorzaken zijn gevonden voor de lichamelijke klachten en dat appellante tot nu toe niet de grenzen van haar kunnen heeft opgezocht, maar haar rug, nek en schouders eerder heeft ontzien, waardoor de conditie van de spieren fors achteruit is gegaan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan met therapie gericht op het vergroten van de mobiliteit en belastbaarheid een afname van de lichamelijke klachten worden bereikt. Ook een revalidatietraject zou nog aanzienlijke verbetering kunnen geven, als appellante tot het inzicht komt dat bij chronische pijn het vermijden van bewegen gecontra-indiceerd is. Dergelijke behandelingen zijn tot nu toe onvoldoende toegepast. In reactie op het standpunt van appellante dat er een sterke samenhang is tussen de lichamelijke en de psychische klachten, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar voren gebracht dat de bij appellante bestaande persoonlijkheidsproblematiek en gegeneraliseerde angststoornis, behoudens misschien wat klachten door een verhoogde spierspanning, geen somatische beperkingen opleveren. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen, heeft de rechtbank afgewezen. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat als uitsluitend uit wordt gegaan van de duurzame beperkingen, er voldoende voor appellante geschikte functies geselecteerd zouden kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dus terecht bepaald dat appellante niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft in hoger beroep het standpunt herhaald dat haar volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam is en zij daarom recht heeft op een IVA-uitkering. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens haar geen concrete en deugdelijke afweging gemaakt van de feiten en omstandigheden die in haar individuele geval aan de orde zijn, ten onrechte geconcludeerd dat ten aanzien van de lichamelijke klachten nog verbetering mag worden verwacht en onvoldoende onderbouwd welk resultaat van de genoemde therapieën of het revalidatietraject mag worden verwacht. Als gevolg van fibromyalgie en een chronisch vermoeidheidssyndroom kampt zij al jaren met ernstige lichamelijke klachten. Zij heeft hiervoor diverse behandelingen ondergaan, waaronder fysiotherapie en cognitieve gedragstherapie, maar dit heeft niet tot verbetering geleid. Daarnaast zijn haar psychische klachten naar eigen zeggen dusdanig ernstig, dat zij reeds op basis daarvan volledig arbeidsongeschikt is en dit dus ook zal blijven. De functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van de fictieve FML heeft geselecteerd, acht zij voor zichzelf niet geschikt. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar verschillende stukken van verpleegkundig specialist M. Faatz (thans M. van den Hooff), verzekeringsarts en medisch adviseur G.J. van Wettum en bedrijfsarts en medisch adviseur drs. G. Koster. Ook heeft zij verwezen naar informatie van reumatoloog dr. K.W. Lam van 4 september 2018 en naar een advies over fibromyalgie van de Gezondheidsraad van 19 maart 2024 (nr. 2024/05).
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de ongewijzigde voortzetting van de WGA-uitkering van appellante per 3 januari 2017 in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk is gemotiveerd. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 3 januari 2017, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat appellante op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.4.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. [1] Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en in de periode daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.5.
In de FML van 19 december 2016 zijn vanwege de lichamelijke klachten van appellante beperkingen opgenomen in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Het gaat daarbij om beperkingen op de aspecten beschermende middelen, trillingsbelasting, frequent reiken tijdens het werk, buigen, frequent buigen tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, lopen, lopen tijdens het werk, trappenlopen, klimmen, staan, staan tijdens het werk, gebogen en/of getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte actief zijn.
4.6.
In de fictieve FML van 29 mei 2017 zijn deze beperkingen in het geheel niet opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 14 december 2022 het standpunt herhaald, zoals onderschreven door deskundige drs. Hokken, dat er geen enkele reden is om voor de lichamelijke klachten van appellante duurzame beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in eerdere rapporten aangegeven dat met gerichte therapie, fysiotherapie of een multidisciplinair revalidatietraject verbetering van de lichamelijke belastbaarheid van appellante valt te verwachten in het eerstkomende jaar.
4.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter niet deugdelijk gemotiveerd dat de inzet van de genoemde behandelopties er in het geval van appellante naar verwachting in resulteert dat alle onder 4.5 genoemde beperkingen in het geheel niet meer voor haar van toepassing zijn. De motivering dat die behandelopties kunnen leiden tot verbetering van mobiliteit, conditie en spierkracht en tot inzichten in hoe om te gaan met chronische pijn, is hiervoor in dit geval onvoldoende. Volgens informatie van de reumatoloog van 4 september 2018 presenteert appellante zich namelijk met zeer chronisch bestaande tendinomyogene klachten en luidt de conclusie dat zij kampt met fibromyalgie. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep en deskundige Hokken gaan uit van verschillende bij appellante aanwezige, in elk geval deels chronische, lichamelijke klachten die volgens hen vallen onder somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK). Gelet op dergelijke lichamelijke klachten, in samenhang met de chronische psychische klachten van appellante waarvoor duurzame beperkingen aanwezig zijn geacht, ontbreekt een concrete en deugdelijke motivering waarom geen enkele duurzame beperking voor de lichamelijke klachten wordt aangenomen.

Conclusie en gevolgen

5. Omdat het bestreden besluit voor wat betreft de duurzaamheid van de lichamelijke beperkingen van appellante niet is gebaseerd op een voldoende concrete inschatting van de kans op herstel, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
6. Om tot een definitieve beslechting van het geschil te komen, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient een verzekeringsarts bezwaar en beroep de kans op herstel ten tijde van de datum in geding, 3 januari 2017, in de zin van een verbetering van de lichamelijke belastbaarheid van appellante, opnieuw in te schatten. Bij de motivering van die inschatting dient de verzekeringsarts bezwaar en beroep in elk geval kenbaar te betrekken de ernst en chronische aard van de lichamelijke klachten, de bestaande duur van deze klachten, de eventuele samenhang tussen de lichamelijke en psychische klachten en de behandelingen die appellante ten tijde van de datum in geding al had gevolgd . Mocht die inschatting een wijziging van de fictieve FML van 29 mei 2017 tot gevolg hebben, dan zal een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep moeten beoordelen of dit leidt tot duurzame volledige arbeidsongeschiktheid.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2024.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht
Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing.