ECLI:NL:CRVB:2024:1287
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering per 12 juli 2021 te beëindigen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 mei 2024, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M. Akça-Altun, en het Uwv door mr. M.W.L. Clemens. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten tot beëindiging van de uitkering, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. Hierdoor blijft de beëindiging van de WIA-uitkering in stand en krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten.