ECLI:NL:CRVB:2024:1283

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
23/1006 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met gezondheidsklachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een medisch onderzoek waaruit bleek dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen in geselecteerde functies. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.

De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat er onvoldoende was gemotiveerd dat appellant niet beperkt was in zijn pengreep. De rechtbank gaf het Uwv de kans om het motiveringsgebrek te herstellen, wat leidde tot een nieuw medisch onderzoek. In de einduitspraak oordeelde de rechtbank dat het Uwv het gebrek had hersteld, maar appellant ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand had gelaten. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat appellant geen beperkingen had in het gebruik van zijn handen en vingers. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering. Appellant kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

23/1006 ZW
Datum uitspraak: 27 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 februari 2023, 21/6109 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant heeft beëindigd. Volgens appellant was hij door zijn (medische) beperkingen niet in staat om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.C. Fritse, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 16 mei 2024. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Fritse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof .

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als scanoperator voor 32 uur per week. Op 12 maart 2020 heeft hij zich ziekgemeld met gezondheidsklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellant op 26 mei 2021 gesproken op een telefonisch spreekuur. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 mei 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft vervolgens voor appellant passende functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 10 juni 2021 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 11 juli 2021 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 5 november 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 oktober 2021 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 oktober 2021 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant in bezwaar onderzocht en meer beperkingen aangenomen dan een primaire verzekeringsarts en op 24 oktober 2021 een gewijzigde FML vastgesteld. In deze FML zijn extra beperkingen aangenomen voor hand- en vingergebruik op de items 4.3.1 (bolgreep), 4.3.6 (knijp/grijpkracht), 4.3.7 (fijn motorische hand/vingerbewegingen) en 4.3.8 (repetitieve hand/vingerbewegingen). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens nieuwe functies geselecteerd, waarmee appellant nog steeds meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
In een tussenuitspraak van 8 september 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht en dat onvoldoende is gemotiveerd dat appellant niet beperkt is voor de pengreep (item 4.3.2). Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant nadrukkelijk heeft aangevoerd dat hij moeite heeft met het vasthouden van een pen, hij maximaal in staat is twee regels te schrijven en dat hem niet is gevraagd om bepaalde handelingen te verrichten, behoudens het uitvoeren van de bolgreep. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 oktober 2021 blijkt niet dat appellant is onderzocht op een eventuele beperking voor schrijven, terwijl schrijven wel terugkomt in de toelichtingen bij de geduide functies. Ook is onvoldoende gemotiveerd dat appellant vanwege zijn klachten aan zijn handen, vingers en armen/ellebogen niet beperkt is voor het gebruik van een toetsenbord en muis (item 4.4), terwijl ook dit gebruik in de geselecteerde functies voorkomt. Uit het rapport van 24 oktober 2021 volgt niet dat het Uwv heeft onderzocht of appellant in staat is de houding voor het kunnen bedienen van een toetsenbord of muis aan te nemen en vol te houden of dat is onderzocht of appellant, gelet op zijn klachten, fysiek in staat is een toetsenbord te bedienen en een muis te hanteren. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het geconstateerde motiveringsgebrek in de besluitvorming te herstellen, waarvan het Uwv gebruik heeft gemaakt door het uitvoeren van een nader medisch onderzoek op 4 oktober 2022.
2.2.
Bij de einduitspraak (aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten en bepaald dat het Uwv de proceskosten en het door appellant betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank heeft, voor zover hier nog relevant, geoordeeld dat het Uwv met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 oktober 2022 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op 4 oktober 2022 op een spreekuur lichamelijk onderzocht en uit dit onderzoek is gebleken dat appellant de ellebogen normaal kan bewegen, dat de bewegingen aan de vingers ook normaal mogelijk zijn en dat de pengreep niet beperkt is. Hoewel appellant bij het schrijven van het woord ‘goedemiddag’ aan het eind van het woord is gestopt en te kennen heeft gegeven pijn en kramp te ervaren, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat dit medisch objectief gezien niet valt te verklaren. Hierbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in aanmerking genomen dat er, zoals appellant zelf te kennen heeft gegeven, geen radiologische afwijkingen van de handen zijn. Verder is toegelicht dat appellant de bewegingen voor het hanteren van een muis en het bedienen van een toetsenbord onbeperkt kan maken. Het is op grond van de objectief medische gegevens niet te verklaren dat appellant pijnklachten en krampen ervaart bij langdurige gebruik. De verzekeringsarts heeft inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat en waarom er geen reden is om verdergaande beperkingen aan te nemen. Aangezien de rechtbank geen reden heeft gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling, is het verzoek tot het benoemen van een onafhankelijke deskundige afgewezen. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank ook geen reden gezien om de geschiktheid van de geselecteerde functies in twijfel te trekken.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Hij heeft aangevoerd dat het bij de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet is hersteld. Er is volgens hem geen sprake geweest van een zorgvuldig onderzoek, aangezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet serieus met zijn klachten is omgegaan. Er is ten onrechte gesteld dat hij in staat is tot het bedienen van een toetsenbord en muis. Appellant kampt met reumatoïde artritis, ook in zijn vingers. Hij heeft daardoor moeite met het vasthouden van een pen en het schrijven van een tekst en het gebruik van toetsenbord en muis.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit over de beëindiging van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens het rapport van 4 oktober 2022 de handen van appellant uitgebreid onderzocht en geconcludeerd dat de schrijven en het hanteren van de pengreep niet beperkt is en dat korte stukjes met de hand schrijven evenmin beperkt is. Ook het hanteren van een muis en toetsenbord is normaal mogelijk gebleken. Appellant heeft in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd waarom dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist of onvolledig is. De stelling van appellant het onderzoek niet zorgvuldig is geweest, valt uit het rapport van 4 oktober 2022 niet af te leiden. Uit het in het rapport beschreven onderzoek blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de handen heeft geobserveerd en de kracht van de handen en de bewegingen van de handen en vingers heeft onderzocht.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen wordt geconcludeerd dat de voor appellant geselecteerde functies geschikt zijn voor hem. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 juni 2022 is dit deugdelijk gemotiveerd toegelicht.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) I. Gök

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.