ECLI:NL:CRVB:2024:1283
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die zich ziek had gemeld met gezondheidsklachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een medisch onderzoek waaruit bleek dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn laatst verdiende loon te verdienen in geselecteerde functies. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij door zijn medische beperkingen niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat er onvoldoende was gemotiveerd dat appellant niet beperkt was in zijn pengreep. De rechtbank gaf het Uwv de kans om het motiveringsgebrek te herstellen, wat leidde tot een nieuw medisch onderzoek. In de einduitspraak oordeelde de rechtbank dat het Uwv het gebrek had hersteld, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand had gelaten. De Raad onderschreef de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die concludeerde dat appellant geen beperkingen had in het gebruik van zijn handen en vingers. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering. Appellant kreeg geen vergoeding voor zijn proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde.