In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, geboren op 6 november 2001, stelde dat zij op de dag dat zij achttien jaar werd, en in de periode daarna, niet duurzaam over arbeidsvermogen beschikte. De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie dat appellante ten minste vier uur per dag belastbaar is. De Raad heeft ook de ingebrachte medische informatie van appellante beoordeeld, maar deze leidde niet tot een ander oordeel over haar arbeidsvermogen. De Raad heeft geen reden gezien om een deskundige te benoemen, aangezien de medische beoordeling voldoende was onderbouwd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.