ECLI:NL:CRVB:2024:1277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
23/328 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van het besluit tot weigering Wajong-uitkering toe te kennen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellant had in 2018 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke was afgewezen. Het Uwv weigerde in 2020 terug te komen op deze beslissing, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden. Appellant stelde dat zijn situatie was verslechterd en dat er nieuwe medische informatie was die dit onderbouwde. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid en dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen op de eerdere beslissing. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat deze niet met nieuwe medische stukken waren onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

23/328 WAJONG
Datum uitspraak: 27 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 december 2022, 21/1090 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van de weigering in 2018 om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant vindt dat er nieuwe feiten zijn die maken dat het Uwv moet terugkomen op de weigering om hem een Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelt met de rechtbank dat er geen nieuw gebleken feiten en omstandigheden zijn en dat evenmin is gebleken van toegenomen arbeidsongeschiktheid in de vijf jaar na de 18e verjaardag van appellant. Appellant krijgt dus geen gelijk en het Uwv hoeft hem geen Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 18 augustus 2018 heeft het Uwv geweigerd terug te komen van het besluit van 8 november 2018, waarbij de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) is afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft dat bezwaar met een besluit van 5 maart 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. R.G.P. Voragen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2024. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich (via Teams) laten vertegenwoordigen door P. Veldman.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant is geboren op [geboortedatum] 1997. Hij heeft op 18 september 2018 een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering. Bij besluit van 8 november 2018 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant op dat moment geen arbeidsvermogen had maar dat deze situatie niet duurzaam was. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 29 maart 2019 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. In een uitspraak van 31 juli 2019 heeft de rechtbank het door appellant hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. In een uitspraak van 2 juni 2020 heeft de rechtbank het door appellant tegen de uitspraak van 31 juli 2019 ingestelde verzet ongegrond verklaard.
1.2.
Met het formulier ‘Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’, door het Uwv ontvangen op
17 juli 2020, heeft appellant opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 8 november 2018. Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een
rapport opgesteld. Met name op basis van dit rapport heeft het Uwv geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt dat geen aanleiding wordt gezien voor het verleden van het besluit van 8 november 2018 terug te komen. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 18 augustus 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
2.2.
Volgens de rechtbank heeft appellant heeft met de aanvraag van juli 2020 bedoeld om met ingang van 8 november 2018 terug te komen van het besluit van die datum en om een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (in de periode tussen 18 januari 2015 en [geboortedatum] 2020).
2.3.
Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden of toegenomen arbeidsongeschiktheid. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 7 augustus 2020 gemotiveerd dat uit de (medische) informatie die appellant heeft overgelegd bij zijn aanvraag van juli 2020 (de informatie van GZ-psycholoog J. Frusch van 13 februari 2020) geen wezenlijk andere problematiek blijkt dan de problematiek van appellant in oktober 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 februari 2021 gemotiveerd dat hij de mening van de primaire verzekeringsarts deelt dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten en/of veranderde omstandigheden. Onveranderd is dat appellant basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft (aanvullend) gemotiveerd dat veel mensen met autisme met de juiste hulp kunnen werken. De behandelingen zijn vooral gericht op het verminderen van de problemen die verband houden met autisme. Uit de informatie van GZ-psycholoog Frusch blijkt dat een begin is gemaakt met deze therapieën. De (medische) informatie van Mondriaan, de huisarts en neuropsycholoog waarvan appellant stelt dat daarmee geen rekening is gehouden is niet overgelegd of aangeduid. Tijdens de zitting heeft gemachtigde van appellant toegelicht dat hij aanvankelijk heeft begrepen dat een onafhankelijke verzekeringsarts zou zijn ingeschakeld, maar dat hij daarvan geen documentatie heeft. Het Uwv heeft daarmee dan ook geen rekening kunnen houden. Overigens is de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
2.4.
Ook heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, omdat appellant niet met nieuwe (medische) informatie heeft onderbouwd dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Standpunt van partijen
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk nieuwe feiten waren. Dit kan ook niet anders, omdat tijdens de vorige rechtszaak de laatste informatie van de arts uit 2020 niet is meegenomen. Daarnaast kan het niet de bedoeling zijn dat mensen medicatie moeten gaan slikken om dagelijks te kunnen functioneren en om zo maar te kunnen werken. Daarbij is zelfs nog de vraag of het middel niet erger is dan de kwaal. De rechtbank overweegt ten onrechte dat er geen andere informatie is overgelegd. De informatie als overgelegd was van twee jaren na dato. Op zijn minst betekent dit dus dat er in twee jaar niets of nauwelijks iets is veranderd en eigenlijk dus zelfs nog verslechterd. Behandeling was niet mogelijk en is dit op dit moment nog steeds niet. Uit het bijgevoegde stuk blijkt dat er in april 2021 is geconcludeerd dat therapie geen zin heeft. Inmiddels zijn we weer twee jaar later en er is nog immer geen verbetering. Geen enkele verbetering in vijf jaren is een verslechtering uiteraard.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv het verzoek om terug te komen van de weigering om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen mocht afwijzen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep en heeft zijn andersluidende standpunt niet met nieuwe medische stukken onderbouwd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden uitvoering besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
4.3.
De Raad wijst appellant nog op artikel 1:1a, derde lid, van de Wajong. Daarin staat, kort samengevat, dat iemand die tien jaren lang geen arbeidsvermogen heeft gehad, na die tien jaar onder omstandigheden in aanmerking kan komen voor een Wajong-uitkering.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) L.B. Vrugt