Op 28 juni 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/311 AOW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door appellante, vertegenwoordigd door mr. J.W.M.T. Schaminée, is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2023. De appellante heeft het hoger beroep op 27 maart 2024 ingetrokken, nadat de Sociale verzekeringsbank (Svb) op 15 maart 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar had genomen, waarbij volledig aan de bezwaren van appellante tegemoet was gekomen.
In de procedure heeft de Svb aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden. De Centrale Raad heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb op verzoek van appellante veroordeeld kan worden in de proceskosten, zoals bepaald in artikel 8:75a van de Awb.
De proceskosten zijn begroot op € 875,-, en de Svb is tevens veroordeeld tot vergoeding van het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 138,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, met A. Giesen als griffier.