ECLI:NL:RBAMS:2023:8471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
23/4135
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering tot toelating tot een vrijwillige verzekering onder de AOW na emigratie naar Schotland

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 22 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een vrijwillige verzekering onder de Algemene Ouderdomswet (AOW) beoordeeld. Eiseres, een 59-jarige vrouw die naar Schotland is geëmigreerd, had eerder contact gehad met de Sociale verzekeringsbank (verweerder) over de mogelijkheid van een vrijwillige verzekering. Verweerder had haar aanvraag afgewezen, omdat deze niet binnen de vereiste termijn van één jaar na haar vertrek naar het buitenland was ingediend. De rechtbank oordeelt dat verweerder in zijn besluit geen volledige belangenafweging heeft gemaakt en dat de motivering van de afwijzing niet compleet was. De rechtbank concludeert dat eiseres alsnog de mogelijkheid moet krijgen om een aanvraag in Schotland in te dienen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.445,78 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/4135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (Schotland), eiseres

(gemachtigde: mr. J.W.M.T. Schaminée),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering tot toelating tot een vrijwillige verzekering onder de AOW [1] .
Met het bestreden besluit van 31 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres is een (nu) 59-jarige vrouw. Zij is vanaf 2009 gehuwd met [naam] , een man met de Nederlandse en Britse nationaliteit. Eiseres is meer dan tien jaar werkzaam geweest voor een kinderdagopvang in Eindhoven. Met dit werk is zij eind 2020 gestopt. De man van eiseres was in deze periode werkzaam in het Verenigd Koninkrijk. Vanwege corona kon hij niet meer reizen voor zijn werk. Toen de schoonvader van eiseres ook overleed en zij en haar man uit zijn erfenis een huis in Schotland erfden, zijn zij op 26 december 2020 vrij onverwachts geëmigreerd naar Schotland.
2. Eiseres heeft tot haar vertrek naar Schotland een AOW-pensioen opgebouwd. Naast het AOW-pensioen heeft eiseres een klein pensioen opgebouwd via haar voormalig werkgever. Zij heeft echter de wens om na haar vertrek naar Schotland haar AOW-pensioen verder op te bouwen. Dit kan zij doen door zich vrijwillig te verzekeren voor de AOW. Een vrijwillige verzekering voor de AOW moet dan wel binnen een jaar na vertrek naar het buitenland worden aangevraagd.
3. Eiseres heeft verklaard dat zij vlak voor haar vertrek naar Schotland met een medewerker van verweerder heeft gebeld. Bij dit gesprek was ook de (inmiddels overleden) moeder van eiseres aanwezig. Eiseres heeft uit dit gesprek de conclusie getrokken dat zij zich niet vrijwillig kan verzekeren voor de AOW bij een vertrek naar Schotland. Verweerder heeft van dit gesprek geen registratie. Op 28 oktober 2022 heeft eiseres opnieuw contact gezocht met verweerder via hetzelfde telefoonnummer, nadat zij van een kennis had vernomen dat een vrijwillige verzekering bij een vertrek naar Schotland wel mogelijk is. Eiseres heeft gewezen op het eerdere gesprek met verweerder en gesteld dat zij eerder contact hierover heeft gehad.
4. Verweerder heeft eiseres geadviseerd een formele aanvraag te doen om een vrijwillige verzekering. Eiseres heeft die aanvraag medio november 2022 ingediend. Verweerder heeft de aanvraag vervolgens afgewezen. Volgens verweerder heeft eiseres niet binnen één jaar na vertrek een vrijwillige verzekering aangevraagd. Ook is er volgens verweerder geen sprake van bijzondere omstandigheden.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder de aanvraag tot een vrijwillige verzekering redelijkerwijs heeft kunnen afwijzen.
6. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de AOW kan iemand zich vrijwillig verzekeren vanaf de dag na de dag waarop zijn verplichte verzekering is geëindigd. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de AOW moet een aanvraag tot vrijwillige verzekering uiterlijk één jaar na deze dag worden ingediend.
7. Bij de totstandkoming van deze wettelijke bepaling is het volgende gezegd [2] . Voor zowel de vrijwillige voortzetting van de verzekering (bij de AOW en ANW) als voor de vrijwillige inkoop van de verzekering (bij de AOW) geldt een aanmeldingstermijn van maximaal één jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarop men voor het eerst niet langer verplicht verzekerd is, respectievelijk waarop men voor het eerst verplicht verzekerd wordt. Deze beperking tot één jaar heeft tot doel de vrijwillig verzekerden niet te bevoordelen boven de verplicht verzekerden. Het gaat daarbij met name om het voorkomen van risicoselectie. Volgens de wetgever – en ook verweerder – kan strikte toepassing van deze termijn soms onredelijk uitvallen, bijvoorbeeld wanneer de belanghebbende niet of onvoldoende op de hoogte kon zijn van de mogelijkheid tot vrijwillige verzekering. [3]
8. Naar de rechtbank begrijpt voert eiseres primair aan dat zij op de telefonische verklaring van de medewerker van verweerder heeft mogen vertrouwen. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Er is in het geval van eiseres niet gebleken van ondubbelzinnige toezeggingen die niet zijn nagekomen. De rechtbank wil wel geloven dat eiseres verweerder telefonisch heeft gesproken voordat zij naar Schotland vertrok. Dat verweerder daarvan geen registratie heeft gemaakt, is niet beslissend, nu niet is gesteld dat verweerder alle bij hem binnenkomende telefoongesprekken registreert. De rechtbank vindt het echter niet aannemelijk dat tijdens dit telefoongesprek uitdrukkelijk is gesproken over de vrijwillige verzekering. Juist als dat wel het geval was, zou registratie ervan voor de hand hebben gelegen. De link die daarbij volgens eiseres is gelegd met de Brexit, wijst er ook juist op dat niet uitdrukkelijk is gesproken over de
vrijwilligeverzekering. Die link wijst eerder op een gesprek over voortzetting van een
verplichteouderdomsverzekering. Een vrijwillige verzekering kan immers worden gesloten voor alle landen ter wereld, binnen en buiten Europa en los van een lidmaatschap van de Europese Unie. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dus niet.
9. Ter uitvoering van de keuze van de wetgever voert verweerder beleid. Dit is neergelegd in SB1044 [4] en houdt in dat een te late aanmelding voor de vrijwillige verzekering alleen verschoonbaar kan zijn als sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de betrokkene niet kan worden tegengeworpen dat hij zijn aanvraag niet tijdig heeft ingediend. Bij de beoordeling hiervan geeft verweerder overeenkomstige toepassing aan het beleid dat is beschreven in SB1071 [5] over een bijzonder geval. Eiseres doet daarop ook uitdrukkelijk een beroep.
10. Op grond van dit laatste beleid wordt in elk voorkomend geval aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden bezien of het geval als bijzonder kan worden aangemerkt. Verweerder dient op basis van deze feiten en omstandigheden een afweging te maken.
11. Op de zitting is ingegaan op enkele factoren die binnen de belangenafweging kunnen vallen. Het staat vast dat in dit geval de factor van risicoselectie geen rol speelt. Ook is besproken dat eiseres mogelijk binnen tien jaar na verhuizing een aanvraag zou kunnen doen in Schotland om als inwoner en onder verwijzing naar haar eerder opgebouwde Nederlandse tijdvakken daar verder pensioen op te bouwen. Eiseres heeft, in de veronderstelling verkerende dat zij daar niet voor in aanmerking zou komen, een dergelijke aanvraag niet gedaan, maar dat kan alsnog. Die uit de emigratie voortvloeiende mogelijke Schotse aanspraken van eiseres mag verweerder als mogelijk alternatief in de weegschaal leggen. Verweerder mag daar een groot gewicht aan toekennen, waar eiseres niet meer in Nederland, maar in Schotland woont. Verder is aan de orde geweest dat eiseres niet extreem, maar minder dan een jaar (de duur van de aanvraagtermijn) te laat een aanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft in het besluit echter nog geen belangenafweging gemaakt en ook niet gewezen op deze concrete aspecten.

Conclusie en gevolgen

12. Dat betekent dat de afweging van verweerder niet compleet is geweest en de motivering van de afwijzing niet volledig. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal eiseres alsnog de ruimte moeten bieden een aanvraag in Schotland in te dienen. Eiseres kan daarbij worden bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank gaat ervan uit dat een termijn van twaalf weken na de verzenddatum van deze uitspraak voldoende is om te komen tot de realisatie daarvan; tot het verkrijgen van duidelijkheid met betrekking tot Schotse aanspraken en – in het verlengde daarvan – tot het nemen van een nieuw besluit door verweerder, waarbij dan alle aspecten in ogenschouw worden genomen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Op de zitting heeft eiseres aangegeven dat zij reis- en verblijfkosten heeft gemaakt. De rechtbank vindt deze kosten aannemelijk en zal verweerder opdragen deze kosten aan eiseres te vergoeden naar de maatstaven van het Bpb Verder acht de rechtbank het aannemelijk dat reizen met het openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is geweest. De rechtbank gaat daarom uit van de reiskosten van eiseres die zij per auto heeft gemaakt. Eiseres heeft aangegeven dat zij twee keer 1243 kilometer heeft moeten afleggen naar de rechtbank. Het aantal door eiseres afgelegde kilometers is dan ook 2486. Gelet op een bedrag van € 0,28 per kilometer, bedraagt de reiskostenvergoeding € 696,08. Voor wat betreft de verblijfkosten, stelt de rechtbank vast dat het Bpb deze kosten vaststelt op ten hoogste € 37,85 per dag, inclusief overnachting. Aangezien eiseres twee nachten in een hotel heeft overnacht, stelt de rechtbank de verblijfkosten van eiseres vast op € 75,70. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding dan ook € 2.445,78.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen twaalf weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Zie Kamerstukken II 2000/01, 27 468, nr. 3.
3.Zie Kamerstukken II 2000/01, 27 468, nr. 3, pagina 5.
4.Beleidsregel SB1044, Overschrijding van de aanvraagtermijn.
5.Beleidsregel SB1071, Bijzonder geval.