ECLI:NL:CRVB:2024:1265

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
1 juli 2024
Zaaknummer
18/3340 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een proceskostenveroordeling na de intrekking van het hoger beroep door appellant, die werd vertegenwoordigd door mr. P.A.M. Staal. De intrekking volgde op een gewijzigde beslissing op bezwaar van het Uwv, die op 11 september 2020 werd genomen en waarbij het Uwv volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 23 januari 2019 en 6 juni 2019, waarbij de zitting op 23 januari werd geschorst en later heropend. Na de intrekking van het hoger beroep heeft appellant de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. De Raad heeft besloten om het Uwv te veroordelen tot een bedrag van € 2.187,50 aan proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht van € 126,- dat appellant in hoger beroep had betaald.

De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht, die bepalen dat het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De Raad heeft vastgesteld dat de gemaakte kosten in hoger beroep redelijk zijn en heeft deze kosten vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier.

Uitspraak

18.3340 WIA

Datum uitspraak: 26 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2018, 16/6290 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.M. Staal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op de zittingen van 23 januari 2019 en 6 juni 2019. Namens appellant is mr. Staal bij beide gelegenheden verschenen. Het onderzoek is ter zitting van 23 januari 2019 geschorst en naar aanleiding van de zitting van 6 juni 2019 heropend.
Het Uwv heeft op 11 september 2020 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken en heeft de Raad gelijktijdig verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 11 september 2020 volledig aan de bezwaren van appellant tegemoet is gekomen.
Appellant heeft de Raad verzocht om vergoeding van de proceskosten die hij in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft moeten maken.
In de gewijzigde beslissing op bezwaar van 11 september 2020 heeft het Uwv al besloten om de gemaakte kosten in de bezwaarfase te vergoeden. Verder heeft de rechtbank het Uwv in de aangevallen uitspraak al veroordeeld voor de gemaakte kosten in beroep en het in beroep betaalde griffierecht. Daarom staan voor de Raad alleen nog de in hoger beroep gemaakte kosten ter beoordeling.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op
€ 2.187,50 aan kosten van rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt voor het indienen van een hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Ook zal de Raad bepalen dat het Uwv appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 2.187,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M. Korver