ECLI:NL:CRVB:2024:1261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
21/534 WSFBSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep tegen intrekking door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Op 19 juni 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 21/534 WSFBSF. Deze uitspraak betreft een proceskostenveroordeling in het kader van een hoger beroep dat was ingesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2021. In deze eerdere uitspraak oordeelde de rechtbank dat de lichamelijk medisch uitzichtloze situatie van de betrokkene kon leiden tot kwijtschelding van haar studieschuld.

De minister heeft op 23 november 2023 het hoger beroep ingetrokken, waarna de gemachtigde van de betrokkene verzocht heeft om de minister te veroordelen in de proceskosten. De minister heeft geen verweerschrift ingediend en het onderzoek ter zitting is achterwege gelaten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat, volgens artikel 8:118 van de Awb, het bestuursorgaan op verzoek van een partij kan worden veroordeeld in de proceskosten bij intrekking van het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep, en heeft de kosten begroot op € 624,- voor het bezwaar en € 875,- voor het hoger beroep, plus € 616,22 voor de deskundige die betrokkene heeft ingeschakeld. De totale proceskostenveroordeling bedraagt € 2.115,22.

De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.

Uitspraak

0.
Datum uitspraak: 19 juni 2024
21/534 WSFBSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2021, 19/4828
Partijen:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Bij brief van 23 november 2023 heeft de minister het hoger beroep ingetrokken.
Namens betrokkene heeft [verzoeker] verzocht de minister te veroordelen in de proceskosten.
De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:118, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, het bestuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Awb kan worden veroordeeld in de proceskosten.
Op 5 februari 2021 heeft de minister hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de lichamelijk medisch uitzichtloze situatie in geval van betrokkene tot kwijtschelding van haar studieschuld kan leiden.
De gemachtigde van betrokkene heeft op 15februari 2021 een verweerschrift ingediend, en heeft dit verweerschrift meermaals aangevuld met nadere gronden en stukken.
De zaak stond in eerste instantie gepland om op zitting behandeld te worden op
11januari 2023, maar is wegens diverse omstandigheden meerdere keren uitgesteld en opnieuw gepland.
De Raad heeft diverse stukken onder de aandacht gebracht van de minister, waaronder de medische stukken van betrokkene en een brief van de minister van 15 juni 2023, geadresseerd aan de Tweede Kamer, betreffende het kwijtscheldingsbeleid van DUO.
De Raad heeft de minister gevraagd naar de gevolgen voor het door de minister ingestelde hoger beroep in deze zaak.
Bij brief van 23 november 2023 heeft de minister het hoger beroep ingetrokken en meegedeeld dat hij een nieuwe beslissing zal nemen op het bezwaarschrift van betrokkene, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in zijn uitspraak heeft overwogen.
Gelet hierop wordt de minister veroordeeld in de kosten die betrokkene in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 624,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift) en € 875,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het verweerschrift). Ook dient de minister het bedrag van € 616,22 te vergoeden voor de deskundige die betrokkene heeft moeten inschakelen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt de minister in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.115,22.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.
(getekend) J. Brand
(getekend) A. Giesen