In deze zaak heeft appellant, zonder vaste woon- of verblijfplaats, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2022. De Centrale Raad van Beroep heeft op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 22/3569 PW. Namens appellant heeft mr. B. Mous, advocaat, het hoger beroep ingesteld. Echter, op 19 maart 2024 heeft mr. Mous het hoger beroep ingetrokken, omdat het bestuursorgaan, het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant door middel van een herzien besluit van 1 maart 2024.
De Raad heeft vastgesteld dat het college volledig aan de bezwaren van appellant heeft voldaan, wat heeft geleid tot de intrekking van het hoger beroep. De Raad heeft vervolgens het college veroordeeld in de proceskosten die appellant heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 875,- voor het indienen van het beroepschrift en € 875,- voor het indienen van het hogerberoepschrift, wat in totaal € 1.750,- bedraagt. Daarnaast dient het college het door appellant in beroep betaalde griffierecht van € 100,- te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2024.