Uitspraak
12 januari 2022, 19/3133
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Het hoger beroep was ingesteld door de appellant, die het beroepschrift indiende na de wettelijke termijn van zes weken, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had op 12 januari 2022 uitspraak gedaan, en het beroepschrift werd pas op 18 september 2023 ontvangen. De Raad oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de appellant geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die deze overschrijding konden rechtvaardigen.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift begint op de dag na de bekendmaking van de uitspraak. De appellant had gesteld dat hij in Kroatië woonde zonder vaste woon- of verblijfplaats en dat hij nooit een afschrift van de uitspraak had ontvangen. Echter, de Raad concludeerde dat de bekendmaking van de uitspraak correct was uitgevoerd, aangezien deze was verzonden naar het bekende postadres van de appellant. De appellant had niet aangetoond dat hij een adreswijziging had doorgegeven, waardoor het risico voor het niet ontvangen van post voor zijn rekening kwam.
De Raad stelde vast dat, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De uitspraak benadrukt dat bij een niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding geen belangenafweging kan plaatsvinden, en dat de materiële belangen van de zaak niet relevant zijn voor de beoordeling. De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk, zonder verdere proceskostenveroordeling.