ECLI:NL:CRVB:2024:124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
22/2565 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellante, die op 5 januari 2021 een aanvraag indiende, stelde dat zij op haar achttiende verjaardag en in de periode daarna duurzaam geen arbeidsvermogen had. Het Uwv concludeerde echter, na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, dat appellante over arbeidsvermogen beschikte en dus niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de medische onderzoeken adequaat waren uitgevoerd. Appellante had aangevoerd dat haar psychische en visuele klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de Raad volgde deze redenering niet. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante arbeidsvermogen had op de relevante data, en dat de weigering van de Wajong-uitkering dus terecht was. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/2565 WAJONG
Datum uitspraak:19 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 juni 2022, 21/5553 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 16 februari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van
4 oktober 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. F. Çelen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 december 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Çelen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.M. Breevoort.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [Geboortedatum] 2018
(de dag dat zij achttien jaar is geworden) en ook in de periode daarna tot 5 januari 2021
(de dag dat de aanvraag is ontvangen) duurzaam niet over arbeidsvermogen. Het Uwv had haar daarom als jonggehandicapte moeten aanmerken. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren op [Geboortedatum] 2000, heeft met een door het Uwv op 5 januari 2021 ontvangen formulier een Wajong-uitkering aangevraagd. Daarin heeft zij vermeld dat zij de progressieve oogaandoening Retinitis Pigmentosa en psychische klachten heeft. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht en geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en heeft het bezwaar van appellante in het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van het Uwv zorgvuldig geweest en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden appellante in staat is ten minste een uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante. Er is rekening gehouden met de omstandigheid dat appellante een ernstige progressieve oogaandoening heeft, dat zij daardoor mogelijk blind zal worden en dat zij daardoor psychische klachten heeft. In het rapport van 28 januari 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat appellante niet volledig ADL-afhankelijk is. In het rapport van
9 mei 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht dat de brief van 17 februari 2022 van de oogarts en het feit dat appellante vindt dat zij er nog niet aan toe is gebruik te maken van hulpmiddelen voor slechtzienden, niet inhoudt dat dat om medische redenen niet mogelijk zou zijn. Dit geeft dus geen aanleiding tot het aannemen van meer duurzame beperkingen ten aanzien van het zich zelfstandig kunnen (leren) verplaatsen. In het rapport van 2 juni 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar geconcludeerd dat de brief van 12 mei 2022 van de huisarts en de brief van 24 mei 2022 van Neuropsy niet tot een ander oordeel leiden. Daaruit blijken geen medische feiten over de situatie rondom de achttiende verjaardag van appellante die niet al bekend waren. Met de door de psycholoog van Neuropsy gediagnosticeerde matige depressie kunnen lichte, niet stressvolle werktaken verricht worden.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat appellante met de aangegeven beperkingen over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat de taak ‘gegevens invoeren’ geschikt is voor appellante. Appellante heeft de opleidingen vmbo en mbo succesvol met diploma’s afgerond en is in staat om met een vervoersvoorziening op tijd op het werk te komen. De geselecteerde taak komt overeen met haar kennis en vaardigheden. De werkzaamheden zijn aan te merken als eenvoudig van aard en worden overwegend zittend verricht op een kantoor, waarbij fysiek belastende taken geen onderdeel zijn van het functioneren, er voortdurend iemand aanwezig is waarop men kan terugvallen en noodzakelijke interactie met anderen niet aan de orde is. Met de noodzakelijke voorwaarden ten aanzien van de fysieke en sociale werkomgeving kan rekening gehouden worden. PC-voorzieningen kunnen geïnstalleerd worden om tot een goede leesbaarheid te komen. Door gebruik te maken van specifieke software kan appellante de knelpunten in de werkzaamheden vanwege haar beperkte gezichtsvermogen voorkomen of minimaliseren. Een lager tempo vanwege de visuele beperkingen staat het uitvoeren van deze taak in een arbeidsorganisatie niet in de weg, omdat contact met derden of afhankelijkheid van anderen geen rol speelt. In het rapport van 27 februari 2022 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verder inzichtelijk toegelicht dat uit de taakomschrijving naar voren komt dat er gewerkt wordt in de nabijheid van collega's. Wanneer er een collega in de buurt is die appellante bij veranderde omstandigheden in de werksituatie, zoals een brandalarm en dergelijke, kan helpen om veilig de werkplek te verlaten, is er geen reden om te twijfelen dat appellante in staat is tot het zelfstandig uitvoeren van een taak. Voor het uitoefenen van de taak zelf is er voldoende zelfstandigheid om aangeleerde handelingen te verrichten, mits deze niet een continu hoog handelingstempo of deadlines vergen en mits verstoringen (geen) deel uitmaken van het functioneren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit, om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten, aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Beoordelingskader
4.2.
Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij op zijn achttiende verjaardag jonggehandicapte [1] is of dat alsnog binnen vijf jaar nadien wordt. [2] Daarvan is sprake als een betrokkene duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten [3] heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op de dag dat zij achttien jaar is geworden of in de periode daarna, tot de ontvangst van de aanvraag op 5 januari 2021, arbeidsvermogen had.
Beoordeling van de hoger beroepsgronden
4.4.
Appellante heeft – samengevat – aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest en dat niet al haar klachten zijn meegenomen. Appellante vindt dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met de ernst van haar visuele aandoening en met de psychische problemen die daarvan een gevolg zijn. De problemen die zij ondervindt, verslechteren alleen maar. Haar beperkingen zijn door de verzekeringsartsen ernstig onderschat.
4.5.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en overtuigend gemotiveerd waarom zij niet slagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellante op haar achttiende verjaardag en in de periode daarna, tot 5 januari 2021, arbeidsvermogen had en daarom geen jonggehandicapte was. De Raad onderschrijft de overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd. Naar aanleiding van de stukken die appellante in hoger beroep heeft overgelegd en wat daarover ter zitting is besproken, overweegt de Raad nog het volgende.
4.6.
De beroepsgrond dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat over de psychische klachten geen informatie is opgevraagd bij de behandelend sector, slaagt niet. Tijdens het spreekuur bij de verzekeringsarts op 1 februari 2021 heeft appellante verklaard dat zij, na een intake bij Parnassia in oktober 2020, ongeveer vier of vijf gesprekken heeft gehad met een psycholoog, dat de psycholoog haar activeringsadviezen heeft gegeven en dat appellante geen psychofarmaca gebruikte. Gelet op deze informatie, in combinatie met de bevindingen van psychisch onderzoek op het spreekuur, waarbij een normale aandacht en concentratie is vastgesteld, heeft de verzekeringsarts geen aanleiding hoeven zien nadere informatie bij Parnassia of de huisarts op te vragen. De in beroep ingebrachte informatie van 11 februari 2022 en 24 mei 2022 van Neuropsy biedt ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de psychische beperkingen van appellante in de beoordelingsperiode zijn onderschat. Appellante is ruim na 5 januari 2021 (per 26 november 2021) in behandeling gekomen bij Neuropsy. Bovendien wijst de door Neuropsy gestelde hoofddiagnose depressieve stoornis, eenmalig, matig, niet op een onderschatting van de psychische beperkingen.
4.7.
De in hoger beroep overgelegde stukken leiden niet tot een ander oordeel. Over de brief van 3 juli 2023 van de huisarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 oktober 2023 navolgbaar toegelicht dat de inhoud ervan summier is en in medische zin ook niet onderbouwt waarom appellante in de periode in geding om medische redenen geen taak in een arbeidsorganisatie zou kunnen verrichten.
4.8.
Over de brief van 21 maart 2023 van de oogarts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat appellante met haar zeer beperkte visus forse beperkingen heeft en aangewezen zal zijn op aangepaste werkzaamheden/taken, al dan niet met hulpmiddelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn standpunt dat daarmee niet gezegd kan worden dat appellante met een dergelijke visusafwijking in medische zin in de periode in geding geen taak kon verrichten.
4.9.
Uit de in hoger beroep ingebrachte brief van 13 juli 2023 van Bartiméus blijkt dat appellante zich begin april 2023 bij Bartiméus heeft gemeld en dat appellante na een intake is gediagnosticeerd met een ernstige depressie. Uit die brief blijkt dat de psychische klachten van appellante ernstig zijn verslechterd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn conclusie dat deze ernstige depressie niet al op 5 januari 2021 aan de orde was. De stelling van de GZ-psycholoog van Bartiméus dat de lichamelijke en psychische klachten van appellante binnen zes maanden na afronding van haar studie (in 2020) zo ernstig waren dat zij toen al volledig beperkt was, komt niet overeen met de bevindingen van de verzekeringsartsen die appellante in 2021 hebben gezien en ook niet met de informatie van Neuropsy, waar appellante in 2021 en 2022 onder behandeling was. In de brief van Bartiméus is ook niet onderbouwd op basis van welke medische gegevens de GZ-psycholoog concludeert dat de psychische klachten van appellante al vanaf 2020 net zo ernstig waren als zij in 2023 bij eigen onderzoek heeft vastgesteld. Het Uwv heeft er in het verweerschrift op gewezen dat deze ernstige verslechtering, ná de periode in dit geding, kan worden beoordeeld bij een nieuwe aanvraag en appellante heeft ter zitting laten weten dat zij die nieuwe aanvraag inmiddels heeft ingediend.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank heeft het Uwv terecht gevolgd in zijn standpunt dat appellante beschikte over arbeidsvermogen op de dag dat zij achttien jaar is geworden en daarna, tot op 5 januari 2021 de aanvraag. Daarom was zij in die periode geen jonggehandicapte. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.R. van der Velde in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2024.
(getekend) W.R. van der Velde
(getekend) A.M. Korver

Voetnoten

1.in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
2.op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong
3.artikel 1a, eerste lid