ECLI:NL:CRVB:2024:1231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
23/1856 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar parkeervergunning gehandicapten

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van verzoeker tegen een besluit van 9 mei 2018 gegrond had verklaard. Het college had eerder het bezwaar van verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het volgens hen te laat was ingediend. Verzoeker stelde dat hij het besluit pas op 18 november 2021 had ontvangen, en dat de mededeling van een medewerker van Egis Parking Services B.V. op die datum een besluit was. De rechtbank oordeelde dat het college niet had aangetoond dat het besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt, en dat verzoeker tijdig bezwaar had gemaakt.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat verzoeker en zijn gemachtigde niet ter zitting zijn verschenen, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de communicatie tussen verzoeker en de medewerker van Egis. De voorzieningenrechter concludeert dat het hoger beroep van het college slaagt, omdat verzoeker het besluit van 9 mei 2018 tijdig heeft ontvangen en het bezwaar tegen dit besluit te laat is ingediend. De mededeling van de medewerker van Egis wordt niet als een besluit aangemerkt, en het college heeft terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

De voorzieningenrechter vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond. Het besluit van 30 augustus 2023 wordt vernietigd en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De voorzieningenrechter merkt op dat de voorwaarden voor de parkeervergunning voor gehandicapten geschikt en noodzakelijk zijn, maar dat verzoeker een verzoek kan indienen voor de activering van twee kentekens tegelijkertijd, waarop het college moet beslissen.

Uitspraak

23/1856 BABW, 24/363 BABW, 24/365 BABW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2023, 22/1712 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb.
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum uitspraak: 16 mei 2024
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college op 30 augustus 2023 (nader besluit) een nieuw besluit genomen op het bezwaar van verzoeker en het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en een dwangsom geweigerd.
Namens verzoeker heeft mr. H.J. Oosterhagen, advocaat, bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de nieuwe beslissing op bezwaar en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. De rechtbank heeft deze stukken doorgestuurd naar de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2024. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. de Vries.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 9 mei 2018 heeft het college aan verzoeker een parkeervergunning voor gehandicapte bewoners voor passagiers toegekend, voor de periode van 9 mei 2018 tot en met 19 maart 2023. In het besluit is opgenomen dat er sprake is van een digitale vergunning, dat de vergunning alleen geldt voor het kenteken of de kentekens die zijn doorgegeven. Er mogen maximaal drie kentekens geregistreerd worden. Het kenteken waarvoor de parkeervergunning geldt, moet eerst geactiveerd worden. Als er één kenteken is geregistreerd, hoeft alleen de eerste keer dat kenteken te worden geactiveerd. Als er meerdere kentekens zijn geregistreerd, dan moet iedere keer het kenteken geactiveerd worden waarmee wordt geparkeerd. Dat kan online of telefonisch.
1.2.
In afwijking van besluit en regelgeving, zijn voor verzoeker betrekkelijk kort na de vergunningverlening – op verzoek – twee kentekens tegelijkertijd geactiveerd geweest. Bij de aanschaf in 2021 van twee nieuwe auto’s door de ouders van verzoeker, bleek bij de registratie van de nieuwe kentekens dat, conform besluit en regelgeving, nog slechts één kenteken tegelijkertijd kon worden geactiveerd.
1.3.
Op 17 november 2021 heeft een medewerker Informatie & Parkeerrecht van Egis Parking Services B.V. (Egis) per e-mail aan verzoeker gemeld dat het niet mogelijk is om tegelijkertijd twee kentekens actief te hebben op een parkeervergunning gehandicapte bewoners voor passagiers. Op 18 november 2021 heeft deze medewerker per e-mail verzoeker bericht dat hij bezwaar kan maken, als hij het niet eens is met het besluit om maar één kenteken op de vergunning actief te hebben. Vervolgens heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 mei 2018 en tegen de mail van 18 november 2021. Op 21 januari 2022 heeft verzoeker toegelicht dat hij het besluit van 9 mei 2018 pas op 18 november 2021 heeft ontvangen zodat het bezwaar tijdig is ingediend. Vanaf 18 november 2021 is bovendien een gewijzigde situatie ontstaan, omdat hij, anders dan voorheen, niet meer twee kentekens tegelijk kon activeren. De e-mail van 18 november 2021 waarin dit aan verzoeker is bericht, is volgens verzoeker een besluit.
1.4.
Bij besluit van 14 februari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 9 mei 2018, te laat is ingediend en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De mededeling van 18 november 2021 van de medewerker van Egis is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De mededeling is overigens ook niet gedaan door of namens het college.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoeker tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 9 mei 2018. Het college heeft niet kunnen aantonen dat het besluit met dagtekening 9 mei 2018 op de voorgeschreven wijze aan verzoeker bekendgemaakt is. Dat verzoeker gebruik heeft gemaakt van de parkeervergunning maakt dit niet anders, aangezien verzoeker sinds zijn geboorte in aansluitende periodes gebruikt maakt van deze parkeervergunning. De omstandigheid dat het college de bekendmaking van het besluit niet kan aantonen, komt voor zijn risico. Verzoeker wordt in zijn stelling gevolgd dat het toekenningsbesluit pas op 18 november 2021 aan hem bekend is gemaakt. Het college heeft het bezwaar van verzoeker ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
De mededeling van de medewerker van Egis van 17 november 2021 kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Niet in geschil is dat verzoeker tot 17 november 2021 twee actieve kentekens had op de gehandicaptenvergunning voor passagiers. Op 17 november 2021 is per e-mail aan verzoeker medegedeeld dat het niet mogelijk is om twee actieve kentekens op een gehandicaptenvergunning voor passagiers te hebben. Deze e-mail is verstuurd door een medewerker van Egis. Op de website van Egis staat vermeld dat zij via een aanbesteding het parkeerbeheer van de gemeente Amsterdam hebben gekregen. Daaronder valt volgens de website ook uitvoering van uitgifte, beheer en controle op parkeervergunningen. De mededeling van de medewerker van Egis kan dan ook worden gezien als een mededeling namens het bestuursorgaan. Ten slotte wordt het college niet gevolgd dat zij geen publiekrechtelijke bevoegdheid heeft om twee actieve kentekens op een gehandicaptenvergunning voor passagiers te plaatsen. Ingevolge artikel 40 van de Parkeerverordening 2013 is het college bevoegd om in gevallen waarin de toepassing van de verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening. Het college wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen.
Het standpunt van het college
3.1.
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Wat het college daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
3.2.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het college bij het nadere het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 9 mei 2018 opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft zich in het nadere besluit op het standpunt gesteld dat verzoeker geen procesbelang meer heeft, nu de geldigheidsduur van de vergunning is verlopen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
4.1.
De rechtbank heeft onder de aangevallen uitspraak ten onrechte opgenomen dat hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Het door het college bij de Afdeling ingestelde hoger beroep is door de Afdeling ook doorgezonden naar De Raad. De Raad is ingevolge artikel 8:105, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 9, aanhef en onder b, van Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) van de Awb bevoegd van dit hoger beroep kennis te nemen. Gelet op het feit dat het college ter zitting heeft verklaard dat verzoeker een opvolgende vergunning onder dezelfde voorwaarden heeft verkregen, gaat de Raad uit van procesbelang.
4.2.
Zoals hiervoor onder het procesverloop is weergegeven is tegen het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen nader besluit door verzoeker aanvankelijk beroep bij de rechtbank ingesteld, waarna vertraagde doorzending naar de Raad heeft plaatsgevonden. De Raad heeft onderkend dat door verschillende factoren een onwenselijke vertraging in de behandeling van het verzoek tot een voorlopige voorziening is opgetreden. Vanuit dit perspectief heeft de Raad verzoeker telefonisch aangeboden de hoofdzaak versneld te behandelen in de laatste week van mei 2024. Verzoeker heeft zich vervolgens – eveneens telefonisch – op het standpunt gesteld dat hij eerst uitsluitend de voorlopige voorziening geagendeerd wilde zien. Bij het afstemmen van een datum ter behandeling van de voorlopige voorziening heeft verzoeker ingestemd met 2 mei 2024 als datum, waarbij hij heeft gevraagd of dan alleen de voorlopige voorziening wordt behandeld. Daarna is opnieuw telefonisch contact met verzoeker opgenomen en gewezen op artikel 8:86 van de Awb. Ook in de kennisgeving is opgenomen dat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak indien hij na de zitting van oordeel is dat een nader onderzoek niet nodig is.
4.3.
Op 1 mei 2024 heeft verzoeker de Raad per e-mail van 12.29 uur onder meer het volgende meegedeeld:
“Hedenochtend werd door mij het door u met uw brief van 24 april doorgezonden verweerschrift ontvangen in bovenvermelde zaak. Ik nam daarop telefonisch contact op met mijn cliënt, die mij liet weten ziek te zijn. Ik heb hem verzocht aan te geven hoe – gelet daarop – om te gaan met de voorlopige voorziening die morgen – 2 mei 2024 – op zitting gepland staat. Cliënt heeft mij verzocht daarvoor uitstel te vragen, omdat hij zelf bij de zitting aanwezig wil zijn en nog geen gelegenheid heeft bestaan om het verweer te bespreken.”
Daarbij is verder aangegeven dat geen procesdossier is ontvangen. De Raad heeft dit verzoek tot uitstel per ommegaande afgewezen. Het verweerschrift waar verzoeker op duidt is het verweerschrift dat het college in de procedure bij de rechtbank heeft ingediend en waarvan verzoeker in die procedure kennis heeft genomen. Verzoeker is in de onderhavige procedure zelf verweerder. Vervolgens heeft verzoeker aangegeven dat hij en zijn gemachtigde niet ter zitting van 2 mei 2024 zullen verschijnen.
4.4.
De voorzieningenrechter kan onmiddellijk uitspraak doen op het hoger beroep, als hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. Deze situatie doet zich voor. De voorzieningenrechter beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd aan de hand van wat het college in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
4.5.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het bezwaar gericht tegen het besluit van 18 mei 2018 tijdig is. Aan verzoeker is op 9 mei 2018 bij het stadsloket een gehandicaptenvergunning voor passagiers toegekend. Staande praktijk is dat een dergelijke parkeervergunning ter plekke wordt uitgereikt, hetgeen ook in het systeem is genoteerd. Overigens moet worden aangenomen dat verzoeker onmiskenbaar op de hoogte was van de vergunning en de beperkingen. Niet alleen heeft hij de vergunning ononderbroken gebruikt, maar na de verlening ook contact gezocht over gelijktijdige activering van meerdere kentekens. Deze beroepsgrond slaagt. Daarbij is het volgende van belang.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak wordt de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld aan de hand van de volgende uitgangspunten. Indien bekendmaking van een besluit heeft plaatsgevonden door uitreiking, maar die uitreiking door belanghebbende wordt ontkend, moet het bestuursorgaan aannemelijk maken dat het besluit is uitgereikt. In beginsel zal aan die eis zijn voldaan als het bestuursorgaan een door belanghebbende ondertekend ontvangstbewijs overlegt, waaruit de uitreiking van het besluit blijkt. Een aantekening in het interne systeem is daarvoor onvoldoende. In gevallen waarin de ontkenning van de uitreiking als ongeloofwaardig moet worden aangemerkt, wordt die uitreiking aannemelijk geacht, zonder dat het bestuursorgaan daarvoor nader bewijs hoeft te leveren. Een ontkenning kan onder meer ongeloofwaardig worden geacht indien deze inconsistent is of in het geval dat uit gedragingen van belanghebbende blijkt dat het besluit wel moet zijn uitgereikt.
4.7.
Van deze situatie is hier sprake. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker kort na de verlening van de vergunning met de gemeente in overleg is gegaan over de voorwaarden waaronder deze is verleend. De Raad acht het dan ook aannemelijk dat verzoeker het besluit in mei 2018 heeft ontvangen. Het bezwaar van 18 november 2021 is dus veel te laat. Van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, is niet gebleken.
4.8.
Het college heeft verder betoogd dat de e-mail van de medewerker van Egis niet op rechtsgevolg is gericht, maar louter informatief van aard is. De bevoegdheid tot het nemen van besluiten op grond van de Parkeerverordening ligt bij het college, het mandaat bij de directeur parkeren en het ondermandaat bij de afdelingsmanager Straatparkeren. Meer of andere mandaten voor de gehandicaptenvergunningen zijn er niet. Dat Egis via een aanbesteding de uitgifte, beheer en controle van parkeervergunningen regelt, betekent niet dat het bedrijf of haar medewerkers mandaat hebben te besluiten over de toekenning van parkeervergunningen. Ook deze beroepsgrond slaagt. Daarbij is het volgende van belang.
4.9.
De e-mailwisseling tussen verzoeker en de medewerker van Egis heeft niet geresulteerd in een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Egis is alleen verantwoordelijk voor de uitgifte, het beheer en de controle van de parkeervergunningen. Het verlenen van parkeervergunningen is een bevoegdheid die ligt bij het college. De e-mail van de medewerker van Egis is een mededeling van louter informatieve aard. Om deze redenen was het niet mogelijk om bezwaar te maken. Het college heeft dan ook terecht in het bestreden besluit het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

4.10.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van het college slaagt. De voorzieningenrechter zal de aangevallen uitspraak daarom vernietigen en het beroep van verzoeker tegen bestreden besluit ongegrond verklaren. Nu de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, is de grondslag aan het nader besluit komen te ontvallen. Dit besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
4.11.
Ten overvloede, maar ter voorlichting van partijen, merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op. De voorwaarde uit artikel 22 van de Parkeerverordening 2013 dat bij een verleende parkeervergunning voor gehandicapte bewoners voor passagiers waarbij er meerdere kentekens zijn geregistreerd, de vergunning slechts voor één kenteken tegelijkertijd kan worden geactiveerd (en gebruikt) is zonder twijfel geschikt en noodzakelijk voor het doel van deze regeling. Maar dit neemt niet weg dat een verzoek kan worden ingediend tot activering van twee kentekens tegelijkertijd, waarop het college dan zal moeten beslissen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 februari 2022 ongegrond;
  • vernietigt het besluit van 30 augustus 2023;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) L.C. van Bentum