In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het bezwaar van verzoeker tegen een besluit van 9 mei 2018 gegrond had verklaard. Het college had eerder het bezwaar van verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het volgens hen te laat was ingediend. Verzoeker stelde dat hij het besluit pas op 18 november 2021 had ontvangen, en dat de mededeling van een medewerker van Egis Parking Services B.V. op die datum een besluit was. De rechtbank oordeelde dat het college niet had aangetoond dat het besluit op de juiste wijze was bekendgemaakt, en dat verzoeker tijdig bezwaar had gemaakt.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat verzoeker en zijn gemachtigde niet ter zitting zijn verschenen, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de communicatie tussen verzoeker en de medewerker van Egis. De voorzieningenrechter concludeert dat het hoger beroep van het college slaagt, omdat verzoeker het besluit van 9 mei 2018 tijdig heeft ontvangen en het bezwaar tegen dit besluit te laat is ingediend. De mededeling van de medewerker van Egis wordt niet als een besluit aangemerkt, en het college heeft terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De voorzieningenrechter vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond. Het besluit van 30 augustus 2023 wordt vernietigd en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De voorzieningenrechter merkt op dat de voorwaarden voor de parkeervergunning voor gehandicapten geschikt en noodzakelijk zijn, maar dat verzoeker een verzoek kan indienen voor de activering van twee kentekens tegelijkertijd, waarop het college moet beslissen.