Uitspraak
21 maart 2022, 19/2753 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 3 mei 2019. Appellante, die als telemarketeer werkte, meldde zich op 29 oktober 2018 ziek. Na een medisch onderzoek door een bedrijfsarts op 2 mei 2019, werd zij geschikt bevonden voor haar eigen werk. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde daarop haar uitkering. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zij door haar beperkingen ongeschikt was voor haar werk. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond en bevestigde het besluit van het Uwv. Appellante ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die het oordeel van de rechtbank konden weerleggen. De beëindiging van de ZW-uitkering per 3 mei 2019 blijft daarom in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.