ECLI:NL:CRVB:2024:1229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
24/840 PW-VV-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met bijstandsverlaging en dreigende huisuitzetting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. Verzoeker had een verzoek ingediend omdat hij dreigde te worden uitgezet uit zijn woning vanwege een huurachterstand van € 6.850,56. De bijstand van verzoeker was met 100% verlaagd voor de duur van een maand, omdat hij niet was verschenen op oproepingen in verband met arbeidsinschakeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de afstemming van de bijstand betrekking had op een afgesloten periode in het verleden. Het toewijzen van het verzoek zou verzoeker slechts één maand bijstand opleveren, terwijl de huurschuld veel hoger was. Bovendien bleek uit de brief van de verhuurder dat verzoeker zijn woning hoe dan ook zou moeten verlaten, hetzij vrijwillig, hetzij gedwongen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat er een actueel financieel spoedeisend belang was en dat de behandeling van de bodemprocedure kon worden afgewacht. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

24.840 PW-VV-PV

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoeker)
het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Landgraaf (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 10 juni 2024
Zitting heeft: F. Hoogendijk
Griffier: N.B. Yalcinkaya
Verzoeker is niet verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Michiels.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Met een besluit van 10 augustus 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 7 november 2023 (bestreden besluit) heeft het college de bijstand van verzoeker bij wijze van maatregel met ingang van 1 september 2023 voor de duur van een maand met 100% verlaagd. Hieraan ligt ten grondslag dat verzoeker niet is verschenen op oproepingen in verband met arbeidsinschakeling. De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 april 2024, 23/3716, het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft verzoeker zich tegen deze uitspraak gekeerd (procedurenummer 24/838 PW).
De voorzieningenrechter van de Raad kan, als tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op 5 april 2024 heeft verzoeker een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening gedaan.
Hij heeft aangevoerd dat het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in een dreigende huisuitzetting. In dat kader heeft verzoeker een brief van 22 februari 2024 van de advocaat van zijn verhuurder overgelegd. Hierin staat onder meer dat verzoeker een huurachterstand van € 6.850,56 heeft, dat verzoeker voor het laatst in april 2023 huur heeft betaald en dat de verhuurder de woning wil laten ontruimen en de huurovereenkomst wil beëindigen. In de brief staat een eenmalig voorstel aan verzoeker om binnen een week zelf de huurovereenkomst te beëindigen door zijn sleutels in te leveren en de woning leeg en ontruimd over te dragen aan de verhuurder, waarna de verhuurder de helft van de huurachterstand kwijtscheldt.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen actueel financieel spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De afstemming van de bijstand met 100% over de maand september 2023 ziet op een afgesloten periode in het verleden. Met het toewijzen van het verzoek om een voorlopige voorziening zou bovendien verzoeker de beschikking krijgen over hoogstens één maand bijstand, terwijl de huurschuld een veelvoud daarvan bedraagt. Daarbij komt dat uit de brief van de advocaat van de verhuurder blijkt dat verzoeker hoe dan ook zijn woning zou moeten verlaten: ofwel uit eigen beweging, na aanvaarding van het voorstel, dan wel gedwongen door middel van een ontruimingsprocedure.
Verzoeker heeft niet uitgelegd hoe de door hem gestelde dreigende huisuitzetting zou kunnen leiden tot een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening in afwachting van een beslissing op het hoger beroep in de bodemprocedure. Ook op andere wijze is niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de bodemprocedure niet door hem zou kunnen worden afgewacht.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzieningenrechter
(getekend) N.B. Yalcinkaya (getekend) F. Hoogendijk