ECLI:NL:CRVB:2024:1229
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met bijstandsverlaging en dreigende huisuitzetting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2024 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. Verzoeker had een verzoek ingediend omdat hij dreigde te worden uitgezet uit zijn woning vanwege een huurachterstand van € 6.850,56. De bijstand van verzoeker was met 100% verlaagd voor de duur van een maand, omdat hij niet was verschenen op oproepingen in verband met arbeidsinschakeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de afstemming van de bijstand betrekking had op een afgesloten periode in het verleden. Het toewijzen van het verzoek zou verzoeker slechts één maand bijstand opleveren, terwijl de huurschuld veel hoger was. Bovendien bleek uit de brief van de verhuurder dat verzoeker zijn woning hoe dan ook zou moeten verlaten, hetzij vrijwillig, hetzij gedwongen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat er een actueel financieel spoedeisend belang was en dat de behandeling van de bodemprocedure kon worden afgewacht. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.