ECLI:NL:CRVB:2024:1228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
23/257 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de hoogte van overbruggingskosten en verrekening van voorschotten bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van overbruggingskosten en de verrekening van voorschotten met de bijstandsuitkering van betrokkene, een statushouder die in Amstelveen woont. Betrokkene ontving een bijstandsuitkering van € 1.075,44 per maand, maar had te maken met financiële problemen door een huurschuld die was ontstaan door een te lage vaststelling van de overbruggingskosten door het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen. Het college had de overbruggingskosten vastgesteld op € 255,20, maar de Raad oordeelde dat dit bedrag te laag was en dat betrokkene recht had op € 864,41 aan overbruggingskosten. Het college moest daarom nog € 609,21 aan betrokkene nabetalen.

Daarnaast oordeelde de Raad dat de verrekening van voorschotten met de bijstandsuitkering over juni 2021 wel tot de omvang van het geding behoorde, in tegenstelling tot wat het college en de rechtbank hadden aangenomen. De Raad stelde vast dat betrokkene recht had op een bijstandsuitkering van € 1.039,59 over juni 2021, maar dat na verrekening van voorschotten er nog € 631,74 aan betrokkene moest worden uitbetaald. Het college moest daarom nog € 519,12 aan betrokkene nabetalen.

De Raad heeft het hoger beroep van het college verworpen en het hoger beroep van betrokkene gegrond verklaard. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 2.374,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat het college de belangen van betrokkene niet voldoende had afgewogen en dat de berekeningen van de overbruggingskosten en de verrekening van voorschotten niet correct waren.

Uitspraak

23.257 PW-PV, 23/261 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2022, 21/5724 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 27 mei 2024
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: N. Benhaddou
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 27 mei 2024. Betrokkene en haar advocaat, mr. T.F.W. Kouwenhoven, zijn verschenen. Als tolk was aanwezig R. Modi. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Kok.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep van betrokkene gegrond;
  • vernietigt het besluit van 20 oktober 2021, voor zover het gaat om de hoogte van de toegekende overbruggingskosten en de verrekening van de voorschotten bijzondere bijstand met de algemene bijstand over juni 2021;
  • herroept het besluit van 18 juni 2021, voor zover het college daarin de overbruggingskosten te laag (€ 255,20) heeft vastgesteld;
  • herroept de betaalspecificatie over juni 2021 voor zover het college daarin de voorschotten bijzondere bijstand met de algemene bijstand van juni 2021 heeft verrekend en de overbruggingskosten van € 255,20 als ‘bedrag bij’ heeft opgevoerd;
  • bepaalt dat aan betrokkene overbruggingskosten ter hoogte van € 864,41 worden toegekend en het college aan betrokkene een bedrag van € 609,21 nabetaalt;
  • bepaalt dat aan betrokkene over juni 2021 € 1.039,59 wordt toegekend, na verrekening van voorschotten een bedrag ter hoogte van € 631,74 wordt uitbetaald en dat het college een bedrag van € 519,12 aan betrokkene nabetaalt;
  • veroordeelt het college in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 2.374,-;
  • bepaalt dat het college aan betrokkene het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Dit betekent dat het hoger beroep van het college niet slaagt en dat het hoger beroep van betrokkene wel slaagt. De overbruggingskosten waren te laag vastgesteld, de verrekening van voorschotten met de bijstandsuitkering over juni 2021 behoort wel tot de omvang van het geding en deze verrekening was niet juist. Om de te weinig toegekende overbruggingskosten en te veel verrekende voorschotten te herstellen moet het college aan appellante in totaal nog € 1.128,33 nabetalen.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
De situatie van betrokkene
Betrokkene is statushouder en heeft een aantal jaren in asielzoekerscentra gewoond. Zij ontving daar COA-zakgeld. Vanaf 2 juni 2021 heeft zij een huurwoning in Amstelveen en is haar een bijstandsuitkering toegekend van € 1.075,44 per hele maand inclusief vakantietoeslag. Na deze toekenning heeft zij nog € 164,07 COA-zakgeld ontvangen.
Omdat de huur en andere vaste lasten vooraf moeten worden betaald maar de bijstand pas achteraf wordt betaald, heeft het college op grond van de gemeentelijke beleidsregels bij besluit van 18 juni 2021 overbruggingskosten toegekend. Het college heeft die kosten berekend op € 255,20.
Bij dat besluit is verder bijzondere bijstand als gift toegekend voor de huur van juni 2021 (€ 661,03), kosten stoffering (€ 1.233,00) en administratiekosten tekenen huurcontract (€ 16,50), totaal € 1.910,53.
Voor de waarborgsom van € 250,00 en inrichtingskosten van € 2.837,50 is bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een renteloze lening van in totaal € 3.087,50. Daarop moet betrokkene vanaf 1 juli 2021 per maand € 53,77 aflossen.
Zoals blijkt uit de uitkeringsspecificatie over juni 2021 is de norm vanaf 2 juni 2021 (terecht) berekend op € 1.039,59 inclusief vakantietoeslag. Maar door onder andere een “autom voorschotverrekening” van € 974,32 is € 112,62 aan betrokkene uitbetaald.
Er bestond vanaf 1 juli 2021 recht op huur- en zorgtoeslag van samen circa € 450,- en die is eind augustus met terugwerkende kracht uitbetaald.
Als gevolg hiervan was het voor betrokkene moeilijk om in juni 2021 rond te komen en begin juli 2021 had zij geen geld om de huur voor juli te betalen. Zo is ondanks de overbruggingskosten en de bijzondere bijstand voor de eerste maand huur toch al direct een huurschuld ontstaan. Betrokkene heeft vanaf 1 december 2021 met de verhuurder een betalingsregeling kunnen treffen voor de maand huur die zij sinds juli 2021 steeds achterliep plus de incassokosten. Tot en met maart 2023 heeft zij daarop met € 50,- per maand afbetaald. Omdat het college vanaf 1 juli 2021 maandelijks € 53,94 inhield op haar uitkering had betrokkene ruim een jaar € 50,- minder te besteden dan de beslagvrije voet van 95% van de bijstandsuitkering.
De hoogte van de overbruggingskosten
Het college heeft de overbruggingskosten berekend op € 255,20 door de norm van € 1.075,44 te verminderen met € 105,47 (het bedrag dat betrokkene over had van het COA-zakgeld over mei 2021), € 53,77 (reserveringsruimte) en € 661,03 (de voor juni 2021 aan de verhuurder betaalde huur).
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de bedragen van € 105,47 en € 53,77 ten onrechte in mindering had gebracht. Op de zitting bij de Raad was het college het hier niet langer mee oneens, zij het om een andere reden dan de rechtbank. Namelijk omdat een evenredige afweging van de belangen van betrokkene en van het college ertoe had moeten leiden dat betrokkene wel over deze bedragen had kunnen beschikken om daarmee de noodzakelijke kosten in juni 2021 te kunnen betalen.
Op de zitting heeft het college onderkend dat de krappe financiële situatie van betrokkene verder is ontstaan omdat de volledige huurkosten van € 661,03 zijn afgetrokken en er ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat zij over die maand nog geen recht had op huur- en zorgtoeslag van € 450,-. Dit betekent dat aan betrokkene overbruggingskosten ter hoogte van € 864,41 toekomt. Het college heeft al € 255,20 uitbetaald en moet daarom nog € 609,21 aan betrokkene nabetalen.
Verrekening voorschotten met de uitkering over juni 2021 en de omvang van het geding
Anders dan het college en de rechtbank hebben aangenomen behoort de verrekening van voorschotten met de uitkering over de maand juni 2021 wel tot de omvang van het geding. De inhoud van het bezwaarschrift tegen het besluit van 18 juni 2021 over de toekenning van bijzondere bijstand is inhoudelijk immers ook gericht tegen de uitkeringsspecificatie over juni 2021. Bovendien staat in het besluit van 18 juni 2021 dat voorschotten worden verrekend met deze toekenning, zodat het ook onderdeel uitmaakt van het besluit.
De “autom voorschotverrekening” van € 974,32
Tijdens de procedure bij de rechtbank is uit informatie van het college van 21 juni 2022 gebleken dat het bedrag van € 974,32 het verschil is tussen waar het college betrokkene voor in aanmerking heeft willen brengen (€ 5.253,23) en aan haar verstrekte betalingen en voorschotten van € 6.227,55.
Hiermee is de wettelijke grondslag echter nog onduidelijk en de motivering van de hoogte van het bedrag ondeugdelijk. Op grond van artikel 52, eerste lid, jo., vierde lid, van de Participatiewet kunnen voorschotten die op de algemene bijstand zijn verstrekt zonder machtiging van de betrokkene worden verrekend. Bijzondere bijstand die als gift is verstrekt kan niet worden verrekend. De in de vorm van een lening verstrekte bijzondere bijstand wordt per maand afgelost en hoeft dus ook niet te worden verrekend. Voor betrokkene zou de aflossing starten per 1 juli 2021 en niet per 1 juni 2021.
Een overzicht van wanneer wat, al dan niet als voorschot, aan betrokkene is betaald ontbrak tot 21 juni 2022. En het lijkt erop dat het college de overbruggingskosten die op 3 juni 2021 aan betrokkene zijn betaald dubbel heeft geteld, door die ook op te voeren als betaling op 29 juni 2021. Verder lijkt het erop dat verschillende soorten betalingen (bijzondere bijstand als gift, bijzondere bijstand in de vorm van een lening, de overbruggingskosten als belaste uitkering en een voorschot op de algemene bijstand over juni van € 200,-) als het ware “op één hoop zijn gegooid”. Dit nog afgezien van een complicerende factor van een betaling over mei 2021 van € 451,34 waarover partijen niet van mening verschillen.
Het recht op bijstand over juni 2021
Op de algemene bijstand over juni 2021 van € 1.039,59 had in mindering gebracht mogen worden het voorschot van € 200,- dat op 21 juni 2024 aan betrokkene is uitbetaald, het in juni 2021 ontvangen zakgeld van het COA van € 164,07 en de vakantietoeslag van € 43,78. Dit betekent dat aan betrokkene over de maand juni 2021 € 631,74 toekomt. Het college heeft over de maand juni 2021 al € 112,62 uitbetaald en moet daarom nog € 519,12 aan betrokkene nabetalen.
Proceskosten
Omdat het hoger beroep van betrokkene slaagt en het primaire besluit van 18 juni 2021 en de betaalspecificatie over juni 2021 worden herroepen, bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze worden begroot op € 624,- voor de hoorzitting in bezwaar en € 1.750,- in hoger beroep. Ook moet het college het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoeden.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De rechter
(getekend) N. Benhaddou (getekend) J.N.A. Bootsma