In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van overbruggingskosten en de verrekening van voorschotten met de bijstandsuitkering van betrokkene, een statushouder die in Amstelveen woont. Betrokkene ontving een bijstandsuitkering van € 1.075,44 per maand, maar had te maken met financiële problemen door een huurschuld die was ontstaan door een te lage vaststelling van de overbruggingskosten door het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen. Het college had de overbruggingskosten vastgesteld op € 255,20, maar de Raad oordeelde dat dit bedrag te laag was en dat betrokkene recht had op € 864,41 aan overbruggingskosten. Het college moest daarom nog € 609,21 aan betrokkene nabetalen.
Daarnaast oordeelde de Raad dat de verrekening van voorschotten met de bijstandsuitkering over juni 2021 wel tot de omvang van het geding behoorde, in tegenstelling tot wat het college en de rechtbank hadden aangenomen. De Raad stelde vast dat betrokkene recht had op een bijstandsuitkering van € 1.039,59 over juni 2021, maar dat na verrekening van voorschotten er nog € 631,74 aan betrokkene moest worden uitbetaald. Het college moest daarom nog € 519,12 aan betrokkene nabetalen.
De Raad heeft het hoger beroep van het college verworpen en het hoger beroep van betrokkene gegrond verklaard. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn begroot op € 2.374,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat het college de belangen van betrokkene niet voldoende had afgewogen en dat de berekeningen van de overbruggingskosten en de verrekening van voorschotten niet correct waren.