ECLI:NL:CRVB:2024:1213
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en toekenning van WGA-vervolguitkering
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 56,69% per 1 september 2019. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant, die het bezwaar van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante stelt dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat zij de geselecteerde functies niet kan vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op een zitting waar appellante en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl het Uwv zich via videobellen liet vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten. Na het indienen van aanvullende medische informatie door appellante, heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De Raad concludeert dat er op de datum in geding geen sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, zoals bedoeld in de wetgeving. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagt.