Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
),heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 december 2021 kennelijk ongegrond verklaard. De minister heeft te kennen gegeven dat de oorspronkelijke aanvraag voor het kalenderjaar 2021 was afgewezen zodat er geen reden was om het recht op studiefinanciering voor het kalenderjaar 2022 te continueren. Op de minister rust geen verplichting om prolongatiebesluiten te nemen in die situaties waarin geen sprake is van een lopende toekenning. Het door appellant ingediende bezwaarschrift tegen het besluit waarbij de oorspronkelijke aanvraag voor studiefinanciering is afgewezen, bevat niet ook een aanvraag voor het kalenderjaar 2022. De dwangsom is dan ook terecht afgewezen.
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
BESLISSING
2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Indien de aanvraag elektronisch kon worden gedaan, is artikel 4:3a van overeenkomstige toepassing op de ingebrekestelling.
5. Beroep tegen het niet tijdig geven van de beschikking schort de dwangsom niet op.
6. Geen dwangsom is verschuldigd indien:
a. het bestuursorgaan onredelijk laat in gebreke is gesteld,
b. de aanvrager geen belanghebbende is, of
c. de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
7. Indien er meer dan één aanvrager is, is de dwangsom aan ieder van de aanvragers voor een gelijk deel verschuldigd.