ECLI:NL:CRVB:2024:1182

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
23/2430 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld, had een aanvraag voor een Ziektewet (ZW) uitkering ingediend, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat het onderzoek onzorgvuldig was, omdat zij niet door een verzekeringsarts was onderzocht en er geen medische informatie was opgevraagd. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsarts in het proces.

Uitspraak

23/2430 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2023, ROT 22/5348 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 juni 2024
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het Uwv heeft, na hierom te zijn verzocht door de Raad, een aanvullend verweerschrift en een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 mei 2024. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als huishoudelijk medewerkster in de thuiszorg voor 12 uur per week. Op 13 mei 2019 heeft zij zich ziekgemeld met belemmerende gezondheidsklachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellante onderzocht. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 mei 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 11 mei 2021 de WIA-aanvraag van appellante met ingang van 10 mei 2021 afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Op 6 juli 2022 heeft appellante zich opnieuw ziekgemeld. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft een arts van het Uwv appellante onderzocht op 1 augustus 2022. Deze arts heeft in het rapport van 2 augustus 2022 geconcludeerd dat in de FML van 5 mei 2021 reeds rekening is gehouden met de beperkingen en klachten van appellante en dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Dit betekent volgens de arts dat appellante doorlopend geschikt is voor de maatgevende arbeid (geselecteerde functies). Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 4 augustus 2022 geweigerd appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Bij besluit van 13 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 oktober 2022 ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In het kader van artikel 19 van de ZW is een arts die staat ingeschreven in het BIG-register en werkzaam is voor het Uwv bevoegd zelfstandig medisch onderzoek te verrichten. Het sociaal-medisch oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts zodat de rechtbank geen grond heeft gezien voor het oordeel dat de verrichtte medische beoordeling niet voldeed aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat het medisch onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat het is gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek door de arts van het Uwv, het gestelde in het bezwaarschrift en ter hoorzitting, alsmede op medische informatie van de behandelend sector. De rechtbank is verder niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante.
2.2.
De rechtbank heeft in wat appellante heeft aangevoerd geen reden gezien het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de knie- en rugklachten en de osteopenie geen aanleiding geven om appellante meer beperkt te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het aanvullend rapport van 9 mei 2023 bovendien afdoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking in het licht van de aanwezige stoornissen. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank op inzichtelijke wijze voldoende gemotiveerd waarom in de door appellante aangevoerde klachten en beperkingen geen aanleiding wordt gezien haar meer beperkt te achten. Er is namelijk geen sprake van een onderliggende zeer ernstige somatische of psychiatrische aandoening die een sterk afgenomen energieniveau aannemelijk maakt, noch van de nader in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid genoemde behandel- of preventieve aspecten. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullend rapport van 9 mei 2023 op inzichtelijke wijze voldoende heeft gemotiveerd waarom in de door appellante aangevoerde kortademigheid, verslechterde darmklachten, nek- en hoofdpijnklachten en pijnlijke schouders geen aanleiding wordt gezien om appellante (meer) beperkt te achten. Appellante heeft niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van haar gezondheidstoestand op 6 juli 2022. Ook ten aanzien van de geduide functies is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 9 mei 2023 voldoende heeft gemotiveerd dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat het krachtvermogen niet goed is. In hetgeen appellante heeft aangevoerd met betrekking tot osteopenie, osteoporose, slijtage en artrose heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd waarom dat niet tot een ander oordeel heeft geleid.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante was het onderzoek onzorgvuldig. Appellante is primair door een arts onderzocht in plaats van door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom ten onrechte afgezien van een fysiek onderzoek. Ook is volgens appellante ten onrechte geen medische informatie opgevraagd door de verzekeringsartsen. Verder heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat sprake is van strijd met het Koroŝec-arrest [1] , zodat aanleiding bestaat tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige. Er is sprake van bewijsnood, omdat de rechter – die zelf niet medisch is geschoold – op voorhand uitgaat van de juistheid van de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellante is het niet eens met het medisch oordeel. Zij heeft herhaald dat sprake is van toegenomen klachten en beperkingen ten opzichte van de FML van 5 mei 2021, waaronder rugklachten, knieklachten, benauwdheidsklachten, pijnklachten aan armen en polsen en dat de verzekeringsarts een urenbeperking had moeten aannemen. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte de gronden die zijn gericht tegen de FML van 5 mei 2021 niet beoordeeld en is zij niet in staat de geselecteerde functies te vervullen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van 2 november 2023 en 9 april 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de ZW-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken in de aangevallen uitspraak. De overwegingen die hierop zien worden onderschreven.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek
4.3.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. In aanvulling daarop wordt als volgt overwogen.
4.3.2.
De Raad heeft in de uitspraak van 18 januari 2023 [2] geoordeeld dat de beoordeling van de vraag welke onderzoeksactiviteiten moeten worden verricht (onder meer) afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Hieruit vloeit voort dat bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar het niet (altijd) is vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur. Afhankelijk van wat in bezwaar in de concrete situatie speelt, kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ook voor kiezen gebruik te maken van een of meer andere onderzoeksmogelijkheden, zoals dossieronderzoek, het vragen van een expertise, het opvragen van medische informatie, het bijwonen van de hoorzitting en die keuze waar nodig toelichten.
4.3.3.
In de onderhavige zaak is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 november 2023 heeft gemotiveerd waarom is besloten appellante niet fysiek op het spreekuur te zien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat functioneel lichamelijk onderzoek van de rug of knie bij klachten op basis van artrose weinig toevoegt aan de beoordeling, omdat het behoorlijk kan variëren in de tijd en zelfs in het moment van de dag. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zegt de ernst van de afwijking, zoals te zien op de beeldvormende diagnostiek, maar deels iets over de ernst van de bijbehorende beperkingen, waarmee wordt bedoeld dat bij deze langzaam progressieve aandoening met name de anamnese van groot belang is voor de inschatting van de structurele beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in haar overwegingen die overtuigend zijn gemotiveerd. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze motivering voor onjuist moet worden gehouden. Bovendien heeft appellante zelf desgevraagd te kennen gegeven dat zij een telefonische hoorzitting wenste. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was vanwege de afwezigheid van een lichamelijk onderzoek in bezwaar.
Inschatting beperkingen
4.4.1.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak voorts terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven.
4.4.2.
De door appellante ingediende hoger beroepsgronden geven geen aanleiding voor een ander oordeel. Overwogen wordt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapporten van 2 november 2023 en 9 april 2024 voldoende gemotiveerd heeft toegelicht dat de hoger beroepsgronden niet leiden tot het aannemen van meer beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgebreid stilgestaan bij de resultaten van de MRI-scan van 4 mei 2022 en de op basis daarvan geadviseerde DEXA-scan (botdichtheidsmeting). Op de MRI-scan zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aantal afwijkingen gevonden, waarvan er één (de mogelijke inzakkingsfractuur) niet wordt bevestigd door de DEXA-scan. Uit deze botdichtheidsmeting komt naar voren dat geen sprake is van een inzakking van de botstructuur in verband met een sterke ontkalking van het skelet of van osteoporose, maar hooguit van osteopenie, hetgeen op zichzelf geen klachten geeft. Bij deze aandoening is van belang dat iemand voldoende beweegt en extra kalk en vitamine D nuttigt, zodat de aandoening niet verergert. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft deze aandoening geen beperkingen voor de belastbaarheid. De geconstateerde scoliose (rechts convexe torsiescoliose midlumbaal) hoeft geen klachten te geven en als dit wel zo is betreft het rugpijn bij statische belasting. Omdat appellante beperkt is geacht ten aanzien van lopen en staan met name ten aanzien van gebogen en getordeerd, gehurkt en geknield actief zijn, is met deze klachten al voldoende rekening gehouden in de FML. Naar het oordeel van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met deze toelichting toereikend gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat voor het aannemen van extra beperkingen en is door appellante niet aangetoond dat hieraan moet worden getwijfeld.
4.5.
Het standpunt van appellante dat, omdat bij de Raad geen medische deskundigheid aanwezig is, in de onderhavige zaak per definitie een deskundige moet worden ingeschakeld, wordt niet gevolgd. De Raad vormt namelijk zelf geen medisch oordeel, maar beoordeelt of de verzekeringsgeneeskundige rapporten van het Uwv voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Als er op basis van de stukken in het dossier bij de Raad twijfel is aan de juistheid van die medische beoordeling, kan de Raad een deskundige benoemen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een deskundige. Van een schending van het beginsel van equality of arms is geen sprake en ook de hiervoor noodzakelijke twijfel aan het medisch onderzoek door het Uwv ontbreekt. Appellante heeft voldoende gelegenheid gehad om wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit met medische stukken te weerleggen en zij heeft van deze gelegenheid ook gebruik gemaakt. Ook in hoger beroep wordt het verzoek om een deskundige te benoemen daarom niet gehonoreerd.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Bij deze uitkomst is er geen grond voor toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi, als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) E.X.R. Yi

Voetnoten

1.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.