ECLI:NL:CRVB:2024:1179

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
22/663 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep na tegemoetkoming door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 januari 2022. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 12 juli 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waardoor het bestuursorgaan volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Hierdoor heeft appellant zijn hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De Raad heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure, omdat hij zelf bezwaar heeft gemaakt zonder inschakeling van een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De kosten voor de rechtsbijstand in hoger beroep zijn vastgesteld op € 875,-, en de kosten voor de werkzaamheden van de verzekeringsarts zijn begroot op € 345,46.

In totaal is de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.220,46, en het Uwv is tevens veroordeeld tot vergoeding van het door appellant betaalde griffierecht van € 136,-. De uitspraak is openbaar gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met S.P.A. Elzer als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 juni 2024
22/663 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 januari 2022, 20/6448 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L.A.M. van der Geld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft op 12 juli 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten voor de bezwaarprocedure en het hoger beroep.
Het Uwv heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Appellant heeft het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 12 juli 2023 volledig aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen. Appellant heeft verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure en van het hoger beroep.
Nu aan appellant tegemoet is gekomen, ziet de Raad aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten van de bezwaarprocedure komen niet voor vergoeding in aanmerking. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb of een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb (onder meer) uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Appellant heeft zelf bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure is geen sprake geweest van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De kosten voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep worden, ingevolge het Bpb, begroot op € 875,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift).
Appellant heeft een reactie van de door hem ingeschakelde deskundige van het Expertise Instituut ingediend. De werkzaamheden van de verzekeringsarts (2 uren in 2023) komen voor vergoeding in aanmerking. Conform het Besluit tarieven in strafzaken 2003 wordt daarbij uitgegaan van een maximaal uurtarief van € 142,75. Dit betekent dat voor de werkzaamheden een bedrag van € 345,46 wordt vergoed (inclusief omzetbelasting).
In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding € 1.220,46.
Ook dient het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.220,46;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) S.P.A. Elzer