ECLI:NL:CRVB:2024:1179
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in hoger beroep na tegemoetkoming door bestuursorgaan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 januari 2022. Tijdens de procedure heeft het Uwv op 12 juli 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waardoor het bestuursorgaan volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Hierdoor heeft appellant zijn hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De Raad heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft vastgesteld dat appellant geen recht heeft op vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure, omdat hij zelf bezwaar heeft gemaakt zonder inschakeling van een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De kosten voor de rechtsbijstand in hoger beroep zijn vastgesteld op € 875,-, en de kosten voor de werkzaamheden van de verzekeringsarts zijn begroot op € 345,46.
In totaal is de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.220,46, en het Uwv is tevens veroordeeld tot vergoeding van het door appellant betaalde griffierecht van € 136,-. De uitspraak is openbaar gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met S.P.A. Elzer als griffier.