In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, werkzaam als woonbegeleidster, had een aanvraag ingediend voor een faillissementsuitkering na het faillissement van haar ex-werkgever. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat de door appellante geclaimde overuren niet binnen de termijn van dertien weken voor de opzegging van haar dienstverband waren gemaakt. Appellante stelde dat deze termijn discriminerend was voor vrouwen, omdat zij vaak overuren opsparen om vakanties te kunnen overbruggen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep bevestigde de Centrale Raad deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de regeling van artikel 64 WW voor alle werknemers geldt en geen onderscheid maakt op basis van geslacht. De argumenten van appellante over discriminatie werden niet onderbouwd, en de Raad concludeerde dat de afwijzing van de faillissementsuitkering in stand blijft. Appellante kreeg geen proceskostenvergoeding.