ECLI:NL:CRVB:2024:1176
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 10 augustus 2022. Appellante betwistte deze beëindiging, stellende dat zij door haar medische beperkingen niet in staat was om de eerder geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.M. McKernan. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en werd vertegenwoordigd door mr. L.M.C.M. Levels. Tijdens de zitting op 23 mei 2024 is de zaak behandeld, waarbij de Raad de argumenten van appellante en het Uwv heeft gewogen.
De Raad oordeelt dat het Uwv terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Raad bevestigt dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2021 het uitgangspunt vormt en dat er geen toegenomen beperkingen zijn vastgesteld ten opzichte van deze FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat appellante op de datum in geding geen toegenomen beperkingen had. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die tot een ander oordeel zou moeten leiden.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.