ECLI:NL:CRVB:2024:1171
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante na medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft appellante, een voormalige verkoopmedewerkster, hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich op 22 augustus 2020 ziekgemeld na een bedrijfsongeval en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 11 december 2021, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar laatstverdiende loon te kunnen verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen niet correct waren beoordeeld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 28 maart 2024, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. E.P. Koevoets, en het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. I.M. Veringmeier. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 maart 2022, die de beperkingen van appellante vastlegde, juist was. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om passende arbeid te verrichten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De beëindiging van de ZW-uitkering blijft dus in stand, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juni 2024.