Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, die sinds 1 februari 2002 een periodieke uitkering ontvangt als weduwnaar van een vervolgde, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder van 18 oktober 2023. Dit besluit betrof de terugvordering van een teveel betaald bedrag aan uitkering, dat is vastgesteld op € 46.721,76. De terugvordering is gebaseerd op het niet melden van veranderingen in de inkomsten door de appellant, wat volgens de Raad kwalificeert als grove nalatigheid in de zin van artikel 61a van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in 2006 weliswaar melding heeft gemaakt van mogelijke andere pensioenen, maar dat hij in 2011, toen de daadwerkelijke pensioenen werden aangevraagd en uitbetaald, had moeten melden dat hij deze inkomsten ontving. De Raad oordeelt dat de appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, wat leidt tot de conclusie dat de terugvordering terecht is. De Raad verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. De appellant krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig en volledig melden van wijzigingen in de persoonlijke situatie van uitkeringsgerechtigden, om onterecht ontvangen uitkeringen te voorkomen.