ECLI:NL:CRVB:2024:1159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
23/3120 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde uitkering wegens niet gemelde inkomsten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, die sinds 1 februari 2002 een periodieke uitkering ontvangt als weduwnaar van een vervolgde, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de verweerder van 18 oktober 2023. Dit besluit betrof de terugvordering van een teveel betaald bedrag aan uitkering, dat is vastgesteld op € 46.721,76. De terugvordering is gebaseerd op het niet melden van veranderingen in de inkomsten door de appellant, wat volgens de Raad kwalificeert als grove nalatigheid in de zin van artikel 61a van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in 2006 weliswaar melding heeft gemaakt van mogelijke andere pensioenen, maar dat hij in 2011, toen de daadwerkelijke pensioenen werden aangevraagd en uitbetaald, had moeten melden dat hij deze inkomsten ontving. De Raad oordeelt dat de appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, wat leidt tot de conclusie dat de terugvordering terecht is. De Raad verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. De appellant krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig en volledig melden van wijzigingen in de persoonlijke situatie van uitkeringsgerechtigden, om onterecht ontvangen uitkeringen te voorkomen.

Uitspraak

23/3120 WUV
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (België) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
SAMENVATTING
Verweerder heeft vanwege het niet melden van inkomsten het teveel betaalde bedrag aan uitkering van appellant teruggevorderd. De Raad is met verweerder van oordeel dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om veranderingen in zijn inkomsten te melden.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 oktober 2023, kenmerk BZ011602753 (betreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wuv. [1]
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 februari 2002 een periodieke uitkering als weduwnaar van een vervolgde.
1.2.
In verband met het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd en het als gevolg daarvan opnieuw vaststellen van de periodieke uitkering is appellant in april 2006 gevraagd gegevens te verstrekken over zijn AOW-pensioen en andere pensioenen die hij na zijn pensionering gaat ontvangen. Op de daarvoor bestemde vragenlijst is door appellant aangegeven dat hij naast zijn AOW-pensioen van twee voormalige werkgevers pensioen denkt te gaan krijgen.
1.3.
Een telefoongesprek van 25 november 2022 waarin door appellant is aangegeven dat hij naast een AOW-pensioen ook enkele kleine pensioenen ontvangt, is voor verweerder aanleiding geweest de periodieke uitkering van appellant opnieuw vast te stellen. Met een besluit van 14 februari 2023 heeft verweerder met ingang van 1 december 2017 de periodieke uitkering van appellant opnieuw vastgesteld. Daarbij is vastgesteld dat aan appellant een bedrag aan uitkering teveel is uitbetaald.
1.4.
Met een besluit van 21 februari 2023 vordert verweerder het teveel betaalde bedrag van € 46.721,76 van appellant terug. Ter vereffening van het teveel betaalde bedrag heeft verweerder met een besluit van 22 juni 2023 aan appellant te kennen gegeven dat met ingang van 1 juli 2023 maandelijks een bedrag van € 250,00 op zijn uitkering in mindering wordt gebracht. De bezwaren tegen deze besluiten zijn door verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het oordeel van de Raad
2. De Raad beoordeelt of verweerder terecht tot terugvordering van teveel betaalde uitkering is overgegaan. Hij doet dit aan de hand van de argumenten die appellant in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt hij uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
De Raad stelt vast dat appellant (de hoogte van) het terugvorderingsbedrag niet bestrijdt. Appellant is met name gekwetst door de grondslag van de terugvordering, namelijk grove nalatigheid in de zin van artikel 61a van de Wuv. Verder stelt appellant dat verweerder bekend was met de inkomsten uit pensioenen omdat hij in 2006 op de zogeheten Financiële vragenlijst 65+ al melding had gemaakt van zijn mogelijke recht op andere pensioenen.
2.2.
De terugvordering is gebaseerd op artikel 61a van de Wuv. Op grond van dit artikel kan verweerder de ten onrechte uitbetaalde uitkering terugvorderen wanneer de onjuistheid van de aan de oorspronkelijke beslissing ten grondslag gelegde feiten is te wijten aan opzet dan wel grove nalatigheid van de betrokkene. Naar het oordeel van de Raad heeft verweerder deze grondslag mogen hanteren. Appellant is als uitkeringsgerechtigde gehouden elke verandering of omstandigheid die tot intrekking of verlaging van de uitkering zou kunnen leiden bij verweerder te melden. Dat heeft appellant in dit geval nagelaten. Zoals ook ter zitting door appellant is beaamd was het voor hem in 2006 niet helemaal duidelijk of hij aanspraak zou kunnen maken op andere pensioenen. De vermelding op het vragenformulier kan niet anders worden gezien dan het uiten van een vermoeden van een mogelijk recht op pensioenen en niet als opgave van inkomsten die van belang zijn voor (de hoogte van) de uitkering. De daadwerkelijke pensioenen zijn pas in 2011 aangevraagd en in dat jaar tot uitbetaling gekomen. Dat was het moment dat appellant gehouden was de inkomsten bij verweerder te melden. Ook al is er geen sprake van een bewuste handeling, er is sprake van het niet (voldoende) nakomen van de inlichtingenverplichting en dit moet worden gekwalificeerd als grove nalatigheid in de zin van de Wuv
.

Conclusie en gevolgen

2.3.
Het beroep slaagt niet. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
3. Appellant krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
(getekend) H. Lagas
(getekend) I. van der Hout

Voetnoten

1.Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.