ECLI:NL:CRVB:2024:1148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
23/3021 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde uitkering wegens niet gemelde inkomsten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante, geboren in 1928 en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers (Wuv), heeft verzuimd om wijzigingen in haar inkomsten te melden, wat heeft geleid tot een terugvordering van een teveel betaald bedrag aan uitkering. De verweerder heeft vastgesteld dat appellante vanaf december 2013 een nabestaandenpensioen ontvangt, waarvan zij geen melding heeft gemaakt. Dit heeft geleid tot een herberekening van haar uitkering met terugwerkende kracht, waarbij een bedrag van € 49.855,02 teveel aan uitkering is vastgesteld.

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin haar bezwaren tegen de berekeningsbeslissing ongegrond zijn verklaard. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 24 april 2024, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en verweerder door A.L. van de Wiel. De Raad heeft geoordeeld dat appellante niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht en dat de terugvordering terecht is. De Raad heeft geconcludeerd dat het beroep van appellante niet slaagt, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Appellante krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

23/3021 WUV
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
SAMENVATTING
Verweerder heeft wegens het niet melden van inkomsten het teveel betaalde bedrag aan uitkering van appellante met terugwerkende kracht teruggevorderd. De Raad is met verweerder van oordeel dat appellante niet heeft voldaan aan haar verplichting om de wijziging van haar inkomsten te melden.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft [gemachtigde] beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 september 2023, kenmerk BZ011615554 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wuv. [1]
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024. Namens appellante is [gemachtigde] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante, geboren in 1928, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. In mei 2023 heeft appellante verzocht om haar periodieke uitkering opnieuw vast te stellen.
1.2.
Met een brief van 21 juni 2023 heeft verweerder aan appellante meegedeeld dat uit onderzoek van haar inkomensgegevens naar voren is gekomen dat zij vanaf december 2013 een nabestaandenpensioen ontvangt en dat verweerder van deze inkomsten niet op de hoogte was. Om die reden is besloten aan de herberekening van de uitkering een terugwerkende kracht van vijf jaar te verlenen. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat rekening houdend met het nabestaandenpensioen de periodieke uitkering niet meer betaalbaar zal zijn en dat over de periode van 1 juli 2018 tot 1 juli 2023 een bedrag teveel aan periodieke uitkering is uitgekeerd.
1.3.
Met een brief van eveneens 21 juni 2023 heeft verweerder appellante erop gewezen dat het omzetten van haar Wuv-aanspraken naar Wubo [2] -aanspraken mogelijk financieel gunstiger is.
1.4.
Verweerder heeft met een besluit van 30 juni 2023 afwijzend beslist op het verzoek van appellante om haar periodieke uitkering opnieuw vast te stellen.
1.5.
Met een berekeningsbeslissing van 13 juli 2023 heeft verweerder met ingang van 1 juli 2018 de periodieke uitkering vastgesteld op € 0,00 bruto per maand. Uit de daarbij gevoegde betalingsmededeling blijkt dat appellante een bedrag van € 49.855,02 teveel aan periodieke uitkering heeft ontvangen.
1.6.
Verweerder heeft met het bestreden besluit de bezwaren van appellante tegen de berekeningsbeslissing van 13 juli 2023 en het besluit van 30 juni 2023 ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de periodieke uitkering terecht en met terugwerkende kracht ambtshalve is vastgesteld en de inkomsten van het nabestaandenpensioen op de uitkering in mindering is gebracht. Verder heeft verweerder overwogen dat de aanvraag om een nieuwe vaststelling terecht is afgewezen omdat bij een nieuwe vaststelling de periodieke uitkering € 0,00 zou bedragen. De periodieke uitkering wordt op aanvraag alleen opnieuw vastgesteld als de periodieke uitkering hierdoor hoger wordt dan de huidige periodieke uitkering. Dat is hier niet het geval, aldus verweerder.

Het oordeel van de Raad

2.1.
De Raad beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de argumenten die appellante in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2.
De omzetting van de Wuv-aanspraken naar de voor appellante financieel gunstigere Wubo-aanspraken heeft geleid tot een nabetaling. Deze nabetaling is in mindering gebracht op het teveel uitgekeerde bedrag op grond van de Wuv. Hierdoor resteert een teveel betaald bedrag van € 34.263,51.
2.3.
Appellante bestrijdt uitsluitend de terugvordering. Zij stelt – kort gezegd – dat de ontstane situatie en het over langere periode terugvorderen is ontstaan omdat verweerder bij het toekennen in 2016 van de tegemoetkoming DMV [3] het nabestaandenpensioen niet heeft meegewogen en daarmee deze situatie nodeloos heeft laten voortduren. De Raad gaat in dit betoog niet mee. Zoals uit het verweerschrift naar voren komt gaat het toekennen van een tegemoetkoming DMV niet gepaard met een onderzoek naar de inkomsten van appellante maar wordt rekening gehouden met de op dat moment bekende gegevens. Een onderzoek naar de inkomsten vindt bijvoorbeeld plaats als een betrokkene verzoekt om een hernieuwde vaststelling van de uitkering, zoals dat bij appellante is gebeurd. Voor die tijd heeft appellante geen melding gemaakt van het ontvangen van het nabestaandenpensioen. Daarmee heeft zij gehandeld in strijd met de op haar rustende inlichtingenplicht. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder de wettelijke terugvorderingsplicht in het geval van appellante niet had mogen realiseren.

Conclusie en gevolgen

2.4.
Het beroep slaagt niet. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
3. Appellante krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
(getekend) H. Lagas
(getekend) I. van der Hout

BIJLAGE

Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

Artikel 19:

1. Behoudens het bepaalde in artikel 14, zesde lid, worden op de uitkeringen, vermeerderd met de toeslagen als bedoeld in de artikelen 15 en 17, in mindering gebracht:
a. indien de uitkeringsgerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, de bruto- inkomsten uit tegenwoordige arbeid in beroep of bedrijf, na aftrek van verwervingskosten, voorzover deze inkomsten 20% van de grondslag waarnaar de uitkering is berekend te boven gaan;
b. indien de uitkeringsgerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene ouderdomswet, heeft bereikt, en pensioengerechtigd is ingevolge de Algemene Ouderdomswet, het bruto-ouderdomspensioen krachtens die wet van de uitkeringsgerechtigde en de echtgenoot met inbegrip van de toeslag, bedoeld in artikel 10 van die wet, en de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29 van die wet, voorzover dit niet meer bedraagt dan twee maal het bedrag van het brutoouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van die wet, vermeerderd met de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 29 van die wet;
c. de inkomsten uit vermogen van de uitkeringsgerechtigde en zijn echtgenoot;
d. de overige inkomsten, met uitzondering van inkomsten van de echtgenoot van de vervolgde alsmede van kinderbijslag uit welken hoofde of onder welke benaming ook genoten.

Artikel 59:

1. De uitkering wordt, met uitzondering van de op grond van artikel 8 vastgestelde grondslag, opnieuw vastgesteld:
g. wanneer de uitkeringsgerechtigde aanspraak maakt op de betaling uit een nieuwe bron van inkomsten,

Artikel 59a

1. Op aanvraag van de uitkeringsgerechtigde wordt de uitkering, met uitzondering van de op grond van artikel 8 vastgestelde grondslag, opnieuw vastgesteld:
a. indien de vast te stellen uitkering op de datum van deze aanvraag hoger is dan de laatst vastgestelde of aangepaste uitkering, mits dit niet uitsluitend het gevolg is van de koersomrekening van inkomsten die door de uitkeringsgerechtigde of zijn echtgenoot worden ontvangen, of;
b. indien het vermogen van de uitkeringsgerechtigde en zijn echtgenoot door oorzaken gelegen in factoren waarop de uitkeringsgerechtigde geen invloed heeft kunnen uitoefenen, zodanig is verminderd, dat het niet herzien van de laatst vastgestelde inkomsten uit vermogen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder c, tot een klaarblijkelijke hardheid zou leiden. Bij de beoordeling hiervan wordt rekening gehouden met de totale vermogens- en inkomstenpositie van de uitkeringsgerechtigde en zijn echtgenoot.
2. Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid gaat de opnieuw vastgestelde uitkering in op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.
3. Op een beschikking, voortvloeiende uit de toepassing van het eerste lid, is artikel 32, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
2.Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
3.Deelname aan het Maatschappelijk Verkeer.