ECLI:NL:CRVB:2024:1145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
23/3119 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid civiele rechter bij schadevergoeding na omzetting ambtenarencontract

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, een ambtenaar wiens arbeidsovereenkomst per 1 januari 2020 is omgezet naar een burgerlijk rechtelijke overeenkomst, heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van dit verzoek, waarop appellante in hoger beroep is gegaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellante zich met haar verzoek om schadevergoeding tot de civiele rechter moet wenden, aangezien haar verzoek dateert van na de omzetting van haar contract. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij is geoordeeld dat de ambtelijke aanstelling van appellante is omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, en dat zij met haar verzoek om schadevergoeding na deze datum niet bij de bestuursrechter terecht kan. De Raad heeft ook overwogen dat het verzoek van appellante niet kan worden gezien als een doorlopend verzoek, omdat eerdere verzoeken om schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedures zijn afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat appellante geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3119 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 september 2023, 21/5028 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 5 juni 2024

SAMENVATTING

De Raad oordeelt dat de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding van appellante.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 24 april 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E.C. van Brenk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is werkzaam bij [werkgever], laatstelijk in de functie van [naam functie].
1.2.
Met de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtpositie ambtenaren (Wnra) is de aanstelling van appellante per 1 januari 2020 omgezet naar een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.
1.3.
Appellante heeft bij brief van 1 september 2020 de staatssecretaris verzocht om vergoeding van schade die zij stelt te hebben geleden. De staatssecretaris heeft bij brief van 16 augustus 2021 inhoudelijk gereageerd op dit verzoek en het verzoek afgewezen.
1.4.
Bij verzoekschrift van 23 september 2021 heeft appellante de rechtbank verzocht om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van (materiële en immateriële) schade die zij stelt te hebben geleden. De schadevergoeding houdt verband met ten onrechte ingehouden salariskortingen in de periode december 2011 tot en met april 2019 en de hieruit voortvloeiende ontvangen nabetalingen. Volgens appellante heeft zij als gevolg hiervan onder meer belastingschade geleden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding. Door de Wnra is de ambtelijke aanstelling van appellante per 1 januari 2020 omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Appellante heeft ná 1 januari 2020 een verzoek om schadevergoeding ingediend. Een ambtenaar met een op 1 januari 2020 omgezette arbeidsovereenkomst moet met een dergelijk verzoek bij de civiele rechter zijn. Dit volgt uit de uitspraak van 27 oktober 2022 van de Raad [1] , zo heeft de rechtbank geoordeeld.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij stelt dat het schadeverzoek voortvloeit uit de bestuursrechtelijke arbeidsverhouding van vóór 1 januari 2020 en dat zij ook vóór 1 januari 2020 meerdere schadeverzoeken heeft ingediend, die in verschillende bestuursrechtelijke procedures aan de orde zijn geweest, zodat het moet worden gezien als een doorlopend verzoek.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen van het geschil aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat appellante een ambtenaar is met een op 1 januari 2020 omgezette arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en dat zij zich tot de civiele rechter moet wenden met haar verzoek om schadevergoeding dat dateert van ná 1 januari 2020. Het betoog van appellante dat de bestuursrechter bevoegd is omdat haar schadeverzoek voortvloeit uit de bestuursrechtelijke arbeidsverhouding en voortborduurt op eerdere verzoeken om schadevergoeding treft geen doel.
4.2.
Het verzoek om schadevergoeding van appellante houdt verband met ten onrechte ingehouden kortingen op het salaris en de hieruit voortvloeiende nabetalingen. Het is op zich juist dat in het nu voorliggende verzoek schadeposten staan genoemd die al eerder in bestuursrechtelijke procedures over de ingehouden kortingen op het salaris aan de orde zijn geweest. Van een doorlopend verzoek, zoals betoogd door appellante, is echter geen sprake. De desbetreffende schadeverzoeken in voorgaande procedures zijn steeds afgewezen omdat een (voldoende) onderbouwing ontbrak. Het verzoek dat appellante nu heeft ingediend, dateert van ruim ná 1 januari 2020. Voor dit nieuwe verzoek om schadevergoeding geldt dat de civiele rechter bevoegd is geworden. Dat de schadeoorzaak vóór de datum van 1 januari 2020 zou zijn gelegen, maakt die bevoegdheid niet anders. Dit is geheel in lijn en overeenstemming met de uitspraak van 27 oktober 2022 van de Raad, waarin het overgangsrecht in verband met de op 1 januari 2020 in werking getreden Ambtenarenwet 2017 nader is geduid, ook voor wat betreft schadevergoedingsverzoeken van de per 1 januari 2020 genormaliseerde ambtenaar. [2]

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
(getekend) H. Lagas
(getekend) I. van der Hout

Voetnoten

1.Uitspraak van 27 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2309.
2.Zie uitspraak van 27 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2309, rechtsoverweging 4.3.5 en 4.3.6.