ECLI:NL:CRVB:2024:1141
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek om herziening van een uitspraak van de Raad inzake evidente onredelijkheid van besluitvorming
In deze zaak gaat het om een verzoek om herziening van een uitspraak van de Raad. Verzoeker heeft aangevoerd dat het handhaven van de besluitvorming evident onredelijk is. Volgens hem is evidente onredelijkheid een omstandigheid die moet worden meegewogen bij de beoordeling van een verzoek om herziening van een uitspraak. De Raad deelt het standpunt van verzoeker niet en wijst het verzoek af.
Namens verzoeker heeft mr. M.C.J. Schoenmakers, advocaat, bij brief van 23 januari 2023 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 15 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:290. Het college heeft een reactie ingediend. Met een brief van 28 februari 2023 heeft mr. P.J.A. van de Laar, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde van verzoeker gesteld. Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 januari 2024. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Laar. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Slegers.
De Raad heeft geoordeeld dat het college het verzoek om herziening van het besluit van 30 maart 2018 met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terecht heeft afgewezen. Niet in geschil was dat zich geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden voordeden als bedoeld in die bepaling. Het geschil spitste zich toe op de vraag of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. De Raad heeft daarover overwogen dat met wat verzoeker heeft aangevoerd hij in feite beoogde een nieuwe discussie over de juistheid van het besluit van 30 maart 2018 te voeren en dat daarvoor in die procedure geen plaats was, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
Verzoeker heeft in zijn verzoek om herziening van de uitspraak van 15 februari 2022 een beroep gedaan op zijn vrijspraak in de strafrechtelijke procedure omtrent witwassen, blijkend uit het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 september 2022. De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om herziening wordt afgewezen en dat de uitspraak van de Raad van 15 februari 2022 in stand blijft. Verzoeker krijgt zijn proceskosten niet vergoed en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.