ECLI:NL:CRVB:2024:1134

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
22/1403 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking door appellante

Op 4 juni 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/1403 PW. Deze uitspraak betreft een hoger beroep dat door appellante, vertegenwoordigd door mr. F.R.G. Keijzer, is ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2022. Appellante heeft op 15 mei 2023 het hoger beroep ingetrokken, nadat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam haar tegemoet was gekomen door een herziene beslissing op bezwaar te nemen. Deze beslissing hield in dat het college het bezwaarschrift van appellante gegrond verklaarde, het bestreden besluit herroept en bijzondere bijstand toekent aan appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college, door tegemoet te komen aan de bezwaren van appellante, verplicht is om de proceskosten te vergoeden. De kosten zijn begroot op € 1.750,- voor de procedure in beroep en € 875,- voor het hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.625,-. Daarnaast moet het college het door appellante betaalde griffierecht van € 49,- in beroep en € 136,- in hoger beroep vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door M. Wolfrat, met A. Giesen als griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 4 juni 2024
22/1403 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 april 2022, 21/4238
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 15 mei 2023 heeft mr. Keijzer namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat de gemachtigde van appellante het hoger beroep heeft ingetrokken naar aanleiding van de herziene beslissing op bezwaar van het college van 15 mei 2023. Met deze herziene beslissing heeft het college het bezwaarschrift van 3 mei 2021 gegrond verklaard, het bestreden besluit herroepen en alsnog bijzondere bijstand toegekend. Hiermee is volledig aan de bezwaren van appellante tegemoetgekomen.
Het college wordt veroordeeld in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.750,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en € 875,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift).
Ook dient het college het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.625,-;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in beroep betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt;
  • bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) A. Giesen